4 Daarom heb ik gezegd: „Wendt UW blik van mij af. Ik wil blijk geven van bitterheid in geween.+ Staat er niet op mij te troosten over de gewelddadige plundering van de dochter van mijn volk.+
17 En gij moet dit woord tot hen zeggen: ’Laten mijn ogen stromen van tranen, nacht en dag, en laten ze niet stilhouden,+ want met een grote ineenstorting is de maagdelijke dochter van mijn volk gebroken,+ met een volkomen ongeneeslijke slag.+