23 Maar Jehovah betoonde hun gunst+ en was hun barmhartig+ en keerde zich tot hen ter wille van zijn verbond+ met A̱braham,+ I̱saäk+ en Ja̱kob;+ en hij wilde hen niet in het verderf storten,+ en hij heeft hen tot nu toe nog niet van voor zijn aangezicht weggeworpen.
20 „Is E̱fraïm mij een dierbare zoon, of een troetelkind?+ Want in de mate dat ik tegen hem spreek, zal ik hem zonder mankeren verder gedenken.+ Daarom zijn mijn ingewanden onstuimig geworden om hem.+ Ik zal mij beslist over hem erbarmen”,+ is de uitspraak van Jehovah.