9 „O mijn heer de koning, deze mannen hebben slecht gehandeld in alles wat zij de profeet Jeremi̱a hebben aangedaan, die zij in de regenput hebben geworpen, zodat hij op de plaats zelf zal sterven+ wegens de hongersnood.+ Want er is geen brood meer in de stad.”
6 In de vierde maand, op de negende dag van de maand,+ werd de hongersnood ook zwaar in de stad en er bleek geen brood te zijn voor het volk van het land.*+