3 En gij moet zeggen tot I̱sraëls bodem: ’Dit heeft Jehovah gezegd: „Zie, ik ben tegen u,+ en ik wil mijn zwaard uit zijn schede trekken+ en rechtvaardige en goddeloze uit u afsnijden.+
28 En haar profeten hebben voor hen met witkalk gepleisterd,+ door een onwerkelijkheid te schouwen+ en een leugen voor hen te waarzeggen,+ door te beweren: „Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd”, terwijl Jehovah zelf niet gesproken heeft.