7 Dit nu gebeurde omdat de zonen van I̱sraël gezondigd hadden+ tegen Jehovah, hun God, die hen uit het land Egy̱pte van onder de hand van Farao, de koning van Egy̱pte, had opgevoerd,+ en zij andere goden waren gaan vrezen;+
6 Voorts zei Jehovah tot mij in de dagen van koning Josi̱a:+ „’Hebt gij gezien wat het ontrouwe I̱sraël* heeft gedaan?+ Zij gaat op elke hoge berg+ en onder elke lommerrijke boom+ om daar prostitutie te bedrijven.+