21 Toen kondigde ik daar bij de rivier de Aha̱va een vasten af, om ons voor onze God te vernederen,+ om van hem de juiste weg+ te zoeken voor ons en voor onze kleinen+ en voor al onze have.
13 Omgordt U en slaat U op de borst,+GIJ priesters. Jammert, GIJ dienaren van [het] altaar.+ Komt binnen, brengt de nacht in een zak door, GIJ dienaren van mijn God;* want aan het huis van UW God zijn graanoffer+ en drankoffer onthouden.+