11 De hoogmoedige ogen van de aardse mens moeten neergeslagen worden, en de hovaardigheid der mannen* moet neergebogen worden;+ en Jehovah alleen moet hoog verheven worden op die dag.+
20 Maar toen zijn hart hoogmoedig werd en zijn eigen geest zich verhardde, zodat hij overmoedig handelde,+ werd hij neergehaald van de troon van zijn koninkrijk, en zijn eigen waardigheid werd van hem weggenomen.+
5 Evenzo GIJ jongere mannen, weest onderworpen+ aan de oudere mannen. Omgordt U allen echter met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar,+ want God weerstaat de hoogmoedigen, maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen.+