11 En geheel dit land moet tot een verwoeste plaats worden, tot een voorwerp van ontzetting, en deze natiën zullen de koning van Ba̱bylon zeventig jaar moeten dienen.”’+
12 De engel van Jehovah dan antwoordde en zei: „O Jehovah der legerscharen, hoe lang zult gijzelf geen barmhartigheid betonen aan Jeru̱zalem en aan de steden van Ju̱da,+ die gij deze zeventig jaar openlijk hebt veroordeeld?”+