7 Want wind* blijven zij zaaien, en een stormwind zullen zij oogsten.+ Niets heeft staand koren.+ Geen uitspruitsel brengt meel voort.+ Mocht iets [het] misschien voortbrengen, dan zullen vréémden het opslokken.+
17 Verdroogde vijgen* zijn verschrompeld onder hun spaden. Voorraadschuren zijn verwoest. Graanschuren* zijn omvergehaald, want [het] koren is verdord.