4 omdat zij U bij UW uittocht uit Egy̱pte+ onderweg niet met brood en water te hulp zijn gekomen,+ en omdat zij Bi̱leam, de zoon van Be̱or, uit Pe̱thor in Mesopota̱mië,* tegen u hebben gehuurd* om kwaad over u af te smeken.+
20 Wij+ zijn daarom gezanten+ die optreden in de plaats van Christus,*+ alsof God door ons een dringend verzoek deed.+ Als plaatsvervangers van Christus smeken wij:+ „Wordt met God verzoend.”
11 Want zowel hij die heiligt als zij die geheiligd* worden,+ [stammen] allen uit één,+ en om die reden schaamt hij zich dan ook niet hen „broeders”* te noemen,+