3 Want krachtens de onverdiende goedheid die mij is gegeven, zeg ik tot een ieder onder U, niet meer van zichzelf te denken dan nodig is,+ maar met een gezond verstand te denken,+ een ieder naar de mate+ van geloof+ die God hem heeft toebedeeld.
5 Niet dat wij uit onszelf voldoende bekwaam zijn om iets als uit onszelf komend te kunnen beschouwen,+ maar dat wij voldoende bekwaam zijn,* komt van God,+
11 Ik ben onredelijk geworden. GIJ hebt mij ertoe gedwongen,+ want eigenlijk had ik door U aanbevolen moeten worden. Want in niets ben ik ook maar inferieur gebleken aan [UW] superfijne+ apostelen, ook al ben ik niets.+