14 Ík zal zijn vader worden,+ en híȷ́ zal mijn zoon worden.+ Wanneer hij verkeerd doet, dan wil ik hem terechtwijzen met de roede+ van mensen en met de slagen van de zonen van A̱dam.*
17 Want hij ontving van God, de Vader, eer en heerlijkheid,+ toen er woorden zoals deze* door de luisterrijke heerlijkheid tot hem werden gericht: „Dit is mijn zoon, mijn geliefde, die ík heb goedgekeurd.”*+