26 Daarna kwam zijn broer tevoorschijn, en met zijn hand hield hij de hiel van Esau vast.+ Daarom noemde Isaäk hem Jakob.*+ Isaäk was 60 jaar oud toen ze geboren werden.
28 Toen zei de man: ‘Je zult niet langer Jakob worden genoemd maar Israël,*+ want je hebt met God en met mensen gestreden,+ en uiteindelijk heb je gewonnen.’