21 Jehovah vond de geur van het offer aangenaam. Daarom zei Jehovah bij zichzelf: ‘Nooit weer zal ik de grond vervloeken+ vanwege de mens, want het hart van de mens is van jongs af aan geneigd tot het slechte.+ En nooit weer zal ik alles wat leeft vernietigen, zoals ik heb gedaan.+