2 Jehovah zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen je broer Aäron dat hij niet op elk willekeurig moment in de heilige plaats mag komen+ achter het gordijn,+ vóór het deksel dat op de ark ligt. Dat zou zijn dood betekenen,+ want boven het deksel+ zal ik in een wolk+ verschijnen.
14 Hij moet wat bloed van de stier nemen+ en dat met zijn vinger vóór het deksel spatten, aan de oostkant, en hij moet met zijn vinger zeven keer wat van het bloed vóór het deksel spatten.+
11 Toen gaf David zijn zoon Salomo de bouwtekeningen+ van de voorhal+ en de verschillende ruimten, waaronder de voorraadkamers, de dakvertrekken, de binnenste ruimten en het huis van het verzoendeksel.*+