10 Vandaag hebt u zelf gezien dat Jehovah u aan mij overleverde in de grot. Maar toen iemand tegen me zei dat ik u moest doden,+ had ik medelijden met u. Ik zei: “Ik zal geen hand tegen mijn heer uitsteken, want hij is de gezalfde van Jehovah.”+
11 Jehovah zou het nooit goedkeuren als ik mijn hand tegen de gezalfde van Jehovah zou uitsteken!+ Laten we daarom de speer en de waterkruik pakken die bij zijn hoofd staan en weggaan.’