8 Dan is er nog Si̱meï, de zoon van Ge̱ra, de Benjaminiet uit Bahu̱rim. Op de dag dat ik naar Mahana̱ïm ging,+ heeft hij me vreselijk vervloekt.+ Maar toen hij me bij de Jordaan tegemoetkwam, heb ik hem bij Jehovah gezworen: “Ik zal je niet met het zwaard doden.”+