19 Wanneer Jehovah, je God, je rust heeft gegeven van alle vijanden om je heen in het land dat Jehovah, je God, je als erfdeel in bezit geeft,+ moet je elke herinnering aan A̱malek van onder de hemel uitwissen.+ Vergeet dat niet.
32 Daarna zei Samuël: ‘Breng A̱gag, de koning van A̱malek, bij me.’ A̱gag ging aarzelend* naar hem toe, want hij had bij zichzelf gezegd: ‘Mijn leven is vast niet meer in gevaar.’*