7 Ze doodden ook Parsanda̱tha, Da̱lfon, Aspa̱tha, 8 Pora̱tha, Ada̱lja, Arida̱tha, 9 Parma̱sta, Ari̱sai, Ari̱dai en Waiza̱tha, 10 de tien zonen van Ha̱man, de zoon van Hammeda̱tha, de vijand van de Joden.+ Maar nadat ze hen hadden gedood, namen ze hun bezittingen niet als buit.+