8 De koning van Israël zei tegen Josafat: ‘Er is nog één man die ons kan helpen Jehovah te raadplegen.+ Maar ik haat hem,+ want hij profeteert nooit goede dingen over mij, maar alleen slechte.+ Het is Micha̱ja, de zoon van Ji̱mla.’ Maar Josafat zei: ‘De koning hoort zoiets niet te zeggen.’