Psalmen
Een lied van de opgangen.*
129 ‘Vanaf mijn jeugd hebben ze me steeds aangevallen’+
— laat Israël het herhalen —
2 ‘vanaf mijn jeugd hebben ze me steeds aangevallen,+
maar ze hebben me niet verslagen.+
4 Maar Jehovah is rechtvaardig.+
De touwen van de slechten heeft hij doorgesneden.+
6 Ze worden als gras op de daken
dat al verdort voordat het wordt uitgetrokken,
7 dat de hand van de oogster niet vult
en ook de arm van de schovenbinder niet.
8 Geen voorbijganger zal zeggen:
‘Mag Jehovah jullie zegenen.
We zegenen jullie in de naam van Jehovah.’