Jesaja
Ga op de grond zitten waar geen troon is,+
dochter van de Chaldeeën,
want mensen zullen je nooit meer week en verwend noemen.
2 Pak een handmolen en maal meel.
Verwijder je sluier.
Trek je rok uit, ontbloot je benen.
Steek rivieren over.
3 Je naaktheid zal ontbloot worden.
Je schande zal onthuld worden.
Ik zal wraak nemen+ en niemand zal me tegenhouden.*
Ze zullen je niet meer Meesteres* van Koninkrijken noemen.+
6 Ik werd woedend op mijn volk.+
Maar je toonde geen medelijden met* ze.+
Zelfs op de ouderen legde je een zwaar juk.+
7 Je zei: ‘Ik zal altijd Meesteres* zijn, voor eeuwig.’+
Je hebt deze dingen niet ter harte genomen.
Je hebt er niet bij stilgestaan hoe het zou aflopen.
‘Het draait om mij, er is niemand anders.+
Ik word geen weduwe,
ik zal nooit kinderen verliezen.’+
9 Maar deze twee dingen zullen je plotseling overkomen, op één dag:+
je zult kinderen verliezen en weduwe worden.
10 Je vertrouwde op je slechtheid.
Je zei: ‘Niemand ziet me.’
Je wijsheid en kennis hebben je misleid
en je zegt bij jezelf:* ‘Het draait om mij, er is niemand anders.’
Tegenspoed zal je overvallen, je zult het niet kunnen afwenden.
Plotseling zul je ten val komen, als nooit tevoren.+
12 Ga maar door met je bezweringen en al je toverkunsten,+
waarmee je je van jongs af aan hebt vermoeid.
Misschien heb je er wat aan.
Misschien kun je indruk maken op mensen.
13 Je bent moe geworden van al je raadgevers.
Laat ze nu opstaan en je komen redden,
degenen die de hemel aanbidden,* die naar de sterren staren,+
die bij elke nieuwemaan vertellen
welke dingen je zullen overkomen.
14 Kijk! Ze zijn als stoppels.
Een vuur zal ze verbranden.
Ze kunnen zichzelf* niet redden uit de macht van de vlammen.
Dit is geen houtskool om je aan te warmen
en dit is geen vuur om bij te zitten.
15 Dat is wat je aan je bezweerders zult hebben,
aan degenen met wie je je van jongs af aan hebt vermoeid.
Ze zullen rondzwerven, ieder zijn eigen kant op.*
Er zal niemand zijn die je redt.+