Jeremia
Dan zou ik dag en nacht huilen
om de gesneuvelden van mijn volk.
2 O had ik in de woestijn maar een onderkomen voor reizigers!
Dan zou ik mijn volk verlaten, van hen weggaan,
want ze zijn allemaal overspelig,+
een bende trouweloze mensen.
3 Ze spannen hun tong als een boog.
Er heerst bedrog — geen trouw — in het land.+
‘Ze gaan van het ene slechte naar het andere,
en mij negeren ze’,+ verklaart Jehovah.
4 ‘Kijk allemaal uit voor je naaste
en vertrouw zelfs je broeder niet.
5 Elk van hen bedriegt zijn naaste
en niemand zegt de waarheid.
Ze hebben hun tong geleerd leugens te vertellen.+
Ze matten zich af met kwaaddoen.
6 Je leeft tussen leugens.
In hun bedrog hebben ze geweigerd mij te kennen’, verklaart Jehovah.
7 Daarom zegt Jehovah van de legermachten:
‘Ik zal ze smelten en toetsen,+
want wat kan ik anders met mijn dochter, mijn volk?
8 Hun tong is een dodelijke pijl die leugens vertelt.
Met zijn mond zegt iemand vredige dingen tegen zijn naaste,
maar vanbinnen legt hij een hinderlaag.’
9 ‘Moet ik ze niet ter verantwoording roepen voor die dingen?’, verklaart Jehovah.
‘Moet ik* me niet wreken op zo’n volk?+
10 Ik zal huilen en jammeren over de bergen
en een klaaglied* zingen over de weidegronden van de wildernis,
want ze zijn verbrand zodat niemand erdoorheen trekt
en het geluid van vee er niet wordt gehoord.
De vogels in de lucht en de andere dieren zijn gevlucht, ze zijn verdwenen.+
11 Ik zal Jeruzalem veranderen in steenhopen,+ het hol van jakhalzen,+
en ik zal de steden van Juda veranderen in een woestenij, zonder inwoners.+
12 Wie is wijs genoeg om dat te begrijpen?
Tot wie heeft de mond van Jehovah gesproken, zodat hij het kan verkondigen?
Waarom is het land vergaan?
Waarom is het verschroeid als een woestijn,
zodat er niemand doorheen trekt?’
13 Jehovah antwoordde: ‘Omdat ze mijn wet* die ik hun heb gegeven hebben verworpen, en omdat ze zich er niet aan hebben gehouden en niet naar mijn stem hebben geluisterd. 14 In plaats daarvan volgden ze koppig hun eigen hart+ en gingen ze achter de Baälsbeelden aan, zoals ze van hun voorouders hadden geleerd.+ 15 Daarom zegt Jehovah van de legermachten, de God van Israël: “Ik laat dit volk alsem eten en ik zal ze giftig water laten drinken.+ 16 Ik zal ze verstrooien onder volken die zij en hun voorouders niet hebben gekend,+ en ik zal een zwaard achter ze aan sturen totdat ik ze heb uitgeroeid.”+
17 Dit zegt Jehovah van de legermachten:
“Gedraag je verstandig.
Roep de vrouwen die klaagliederen+ zingen
en laat de vaardige vrouwen komen,
18 zodat ze zich haasten om voor ons te jammeren,
zodat de tranen uit onze ogen stromen
en het water langs onze oogleden vloeit.+
19 Want uit Sion klinkt het geluid van gejammer:+
‘We zijn volledig verwoest!
Wat is onze schaamte groot!
Want wij hebben het land verlaten en zij hebben onze huizen afgebroken.’+
20 Vrouwen, hoor het woord van Jehovah.
Mag het woord van zijn mond jullie oor bereiken.
Leer jullie dochters deze jammerklacht
en leer elkaar dit klaaglied.+
21 Want de dood is door onze vensters geklommen,
hij is onze versterkte torens binnengegaan
om de kinderen van de straten te verwijderen,
de jonge mannen van de pleinen.”+
22 Zeg: “Dit verklaart Jehovah:
‘De lijken van mensen zullen vallen als mest op de velden,
als een rij pasgemaaid graan achter de oogster,
zonder dat iemand ze verzamelt.’”’+
23 Dit zegt Jehovah:
‘Wie wijs is, moet niet trots zijn op zijn wijsheid,+
wie sterk is, moet niet trots zijn op zijn kracht,
wie rijk is, moet niet trots zijn op zijn rijkdom.’+
24 ‘Maar wie trots is, moet hier trots op zijn:
dat hij inzicht heeft en kennis van mij,+
dat ik Jehovah ben, die loyale liefde, gerechtigheid en rechtvaardigheid op aarde laat zien,+
want dat zijn dingen waarvan ik geniet’,+ verklaart Jehovah.
25 ‘Luister! Er komt een tijd’, verklaart Jehovah, ‘dat ik zal afrekenen met iedereen die besneden en toch onbesneden is,+ 26 met Egypte,+ Juda,+ Edom,+ de Ammonieten+ en Moab,+ en met iedereen die zijn haar aan de slapen heeft afgeknipt en die in de woestijn woont.+ Want alle volken zijn onbesneden, en het hele huis van Israël is onbesneden van hart.’+