MATTHEÜS
Aantekeningen — Hoofdstuk 9
zijn eigen stad: Dat wil zeggen Kapernaüm, Jezus’ thuisbasis in de regio (Mt 4:13; Mr 2:1). Deze stad lag niet ver van Nazareth, waar hij was opgegroeid, van Kana, waar hij water in wijn veranderde, van Naïn, waar hij de zoon van een weduwe uit de dood opwekte, en ook van de omgeving van Bethsaïda, waar hij door een wonder zo’n 5000 mannen te eten gaf en het gezichtsvermogen van een blinde herstelde.
hun geloof zag: Uit het gebruik van het meervoudige voornaamwoord ‘hun’ blijkt dat Jezus het grote geloof van de hele groep zag, en niet alleen dat van de verlamde man.
mijn zoon: Of ‘kind’. Door Jezus gebruikt als een uitdrukking van genegenheid (2Ti 1:2; Tit 1:4; Flm 10).
Wat is bijvoorbeeld makkelijker?: Het zou makkelijker voor iemand zijn om te zeggen dat hij zonden kon vergeven, want er zou geen zichtbaar bewijs nodig zijn om zo’n bewering te staven. Maar om Sta op en loop te zeggen, was een wonder nodig waaraan iedereen kon zien dat Jezus ook de macht heeft om zonden te vergeven. In dit verslag en in Jes 33:24 wordt ziekte in verband gebracht met onze zondige toestand.
Mensenzoon: Zie aantekening bij Mt 8:20.
zonden te vergeven . . .: De puntjes geven aan dat Jezus zijn zin niet afmaakte, waarna hij zijn bewering op een krachtige manier staafde door de man in het openbaar te genezen.
belastingkantoor: Of ‘tolhuis’. Dit kon een klein gebouw of een hutje zijn waar de belastinginner zat om belasting te innen op in- en uitvoer en op goederen die door handelaars werden vervoerd. Het belastingkantoor van Mattheüs bevond zich in of bij Kapernaüm.
Mattheüs: Zie aantekeningen bij Mt Titel en 10:3.
Wees mijn volgeling: Zie aantekening bij Mr 2:14.
het huis: Dit verwijst naar het huis van Mattheüs (Mr 2:14, 15; Lu 5:29).
aan het eten: Zie aantekening bij Mr 2:15.
belastinginners: Zie aantekening bij Mt 5:46.
zondaars: De Bijbel zegt dat alle mensen zondaars zijn (Ro 3:23; 5:12). Het woord wordt hier dus specifieker gebruikt, kennelijk voor mensen die de reputatie hadden dat ze zonden beoefenden, misschien van morele of criminele aard (Lu 7:37-39; 19:7, 8). Dit woord werd ook toegepast op niet-Joden, en de farizeeën gebruikten het voor Joden die zich niet aan de rabbijnse tradities hielden (Jo 9:16, 24, 25).
barmhartigheid en geen slachtoffers: Jezus verwijst twee keer naar deze woorden uit Ho 6:6 (hier en in Mt 12:7). Mattheüs, een verachte belastinginner die een goede vriend van Jezus werd, is de enige evangelieschrijver die dit citaat vermeldt en ook de illustratie van de slaaf die niet vergeeft (Mt 18:21-35). In zijn evangelie laat hij uitkomen dat Jezus herhaaldelijk benadrukte dat slachtoffers samen moeten gaan met barmhartigheid.
de gewoonte om te vasten: Zie aantekening bij Mt 6:16.
vrienden van de bruidegom: Lett.: ‘zonen van het bruidsvertrek’, een idioom voor bruiloftsgasten maar vooral voor de vrienden van de bruidegom.
wijn in (...) wijnzakken: In Bijbelse tijden was het gebruikelijk om wijn te bewaren in zakken van dierenhuid (1Sa 16:20). Ze werden gemaakt van de huid van een heel dier, zoals een schaap of een geit. Oude leren wijnzakken werden hard en minder elastisch. Nieuwe wijnzakken konden uitrekken en uitzetten, waardoor ze bestand waren tegen de druk die ontstond bij het fermentatieproces van nieuwe wijn. (Zie Woordenlijst.)
een leider: De naam van deze ‘leider’ (Grieks: archon), Jaïrus, wordt vermeld in het parallelverslag in Markus en in Lukas, waar hij een bestuurder van de synagoge wordt genoemd (Mr 5:22; Lu 8:41).
hem eer bewees: Of ‘zich voor hem neerboog’, ‘hem eerde’. (Zie aantekening bij Mt 8:2.)
bloedvloeiingen: Waarschijnlijk een chronische menstruatiebloeding. Onder de wet van Mozes was de vrouw door deze aandoening ceremonieel onrein. Daarom hoorde ze anderen niet aan te raken (Le 15:19-27).
dochter: Het enige opgetekende geval waar wordt vermeld dat Jezus een vrouw rechtstreeks aansprak met ‘dochter’, misschien vanwege de gevoelige situatie en omdat ze beefde (Lu 8:47). Met deze uitdrukking van genegenheid, die niets zegt over de leeftijd van de vrouw, gaf Jezus blijk van zijn tedere zorg voor haar.
is niet gestorven, ze slaapt: Zie aantekening bij Mr 5:39.
Zoon van David: Door Jezus de ‘Zoon van David’ te noemen, geven deze mannen uiting aan hun geloof dat Jezus de erfgenaam van de troon van David is en dus de Messias is. (Zie aantekeningen bij Mt 1:1, 6.)
onderwees (...) predikte: Zie aantekening bij Mt 4:23.
het goede nieuws: Zie aantekening bij Mt 4:23.
kreeg hij medelijden: Van het Griekse werkwoord splagchnizomai, dat verwant is aan het woord voor ingewanden (splagchna). Het duidt op een gevoel dat diep binnen in het lichaam wordt ervaren, een intense emotie. Het is een van de krachtigste woorden in het Grieks voor het gevoel van medelijden.
verwaarloosd: Het Griekse woord betekende oorspronkelijk ‘gestroopt’ of ‘van huid ontdaan’. Het bracht de gedachte over van schapen waarvan de huid was opengereten door wilde dieren of was opengehaald terwijl ze langs doornstruiken en scherpe rotsen liepen. De term kreeg de figuurlijke betekenis ‘slecht behandeld, lastiggevallen, verwond’.
slecht behandeld: Of ‘heen en weer gedreven’. Dit roept het beeld op van schapen die worden neergegooid — hulpeloos en uitgeput. Figuurlijk wordt hier de gedachte overgebracht dat de menigte terneergeslagen, verwaarloosd en hulpeloos was.