’Bron van onheil’
IK HEB vanaf dat ik een jongen was met vuurwapens omgegaan, maar ik wil er nooit meer een hebben. Wij hebben een kleine boerderij en ik vond dat ik een geweer nodig had om het aantal knaagdieren binnen de perken te houden. Op een dag werkten mijn vrouw en ik op het veld om het gereed te maken voor beplanting. Het was die dag bijzonder warm, dus hadden wij onze twee zoontjes in huis gelaten, waar het koeler was. Wij waren slechts een paar honderd meter van huis en dachten dat het geen kwaad kon; zij zouden met elkaar spelen. Ik zat op de tractor toen de oudste jongen naar mij toe kwam rennen en schreeuwde: „Pappa, ik denk dat baby is doodgeschoten!” Ik rende naar huis en trof mijn vrouw op de stoep achter het huis aan, waar zij reanimatie toepaste op het kind. Terwijl ik de dokter belde, smeekte ik Jehovah of hij mijn zoon wilde helpen om te blijven leven, maar zo niet, of hij hem dan in de opstanding wilde gedenken. Hij stierf daar in de armen van zijn moeder.
Hij was twee en een half jaar. Hij was zo lief en onschuldig. Het officiële rapport vermeldt dat het schieten een ongeluk was. De oudste jongen had het geweer uit onze slaapkamer gepakt, het geladen en ermee gespeeld. Het verlies van onze zoon, vooral op deze manier, is een slag waar wij tot de dag dat Jehovah hem aan ons teruggeeft, onder gebukt zullen gaan.
Dat wij de jongens alleen hebben gelaten was fout, maar het in huis hebben van een geweer was de bron van het onheil. Een geweer is niets meer of minder dan een vernietigingswerktuig. Ik zal nooit kunnen rechtvaardigen dat ik er een had. — In december jongstleden ontvangen brief van een Getuige in Arizona (VS).