ACHAJE
(Acha̱je).
Voordat de Romeinen in 146 v.G.T. Achaje onderwierpen, had deze benaming slechts betrekking op een klein gebied van de Peloponnesos aan de Z-kust van de Golf van Korinthe, ongeveer daar waar thans het gelijknamige bestuursgebied ligt.
In de homerische poëzie worden de Grieken over het algemeen met de naam Achaeërs aangeduid. Wegens de grote betekenis van de Achaeïsche Bond — een federatie van steden en ten tijde van de onderwerping van Griekenland het invloedrijkste politieke lichaam — noemden de Romeinen later heel Griekenland Achaje.
Nadat Caesar Augustus in 27 v.G.T. de beide Griekse provincies Macedonië en Achaje had gereorganiseerd, had de naam Achaje betrekking op de hele Peloponnesos en een deel van het vasteland van Griekenland. De provincie Achaje stond onder het bestuur van de Romeinse senaat en werd vanuit de hoofdstad Korinthe door een proconsul geregeerd (2Kor 1:1). Andere steden van de provincie Achaje die in de christelijke Griekse Geschriften worden genoemd, waren Athene en Kenchrea. Achaje en zijn aangrenzende provincie in het N, Macedonië, werden in het gewone spraakgebruik vaak samen genoemd. — Han 18:1, 18; 19:21; Ro 15:26; 16:1; 1Th 1:7, 8.
In het jaar 15 G.T. plaatste Tiberius Achaje en Macedonië, in antwoord op klachten over de zware belastingdruk, onder keizerlijk bestuur en werden ze geregeerd vanuit de provincie Moesia. Dit bleef zo tot 44 G.T., toen keizer Claudius deze provincies onder het bestuur van de senaat terugbracht, wat tot gevolg had dat er weer vanuit Korinthe bestuur door een proconsul werd uitgeoefend. In het verleden hebben enkele critici, die niet van deze feiten op de hoogte waren, bezwaar gemaakt tegen het feit dat Gallio, voor wie Paulus werd geleid, in de bijbel de „proconsul van Achaje” wordt genoemd (Han 18:12). De ontdekking van een inscriptie in Delphi bevestigde echter dat er in de tijd die door de historicus Lukas, de schrijver van Handelingen, wordt beschreven, inderdaad een proconsul genaamd Gallio in Achaje was. — Zie GALLIO.
In Romeinen 15:26 spreekt de apostel Paulus over de edelmoedigheid waarmee de christenen in de provincie Achaje hun behoeftige broeders in Jeruzalem ondersteunden. Op zijn tweede en derde zendingsreis bracht Paulus geruime tijd in Achaje door, en uit zijn uitlatingen blijkt dat hij grote liefde voor de broeders in die streek had. — 2Kor 11:10.