AMAZIA
(Ama̱zia) [Jehovah is sterk].
1. Een leviet uit de familie van Merari; zoon van Hilkia en vader van Hasabja. Een van zijn nakomelingen behoorde tot degenen die in Davids tijd belast waren met de leiding van de zang vóór de tabernakel. — 1Kr 6:31, 32, 45.
2. De koning van Juda die in 858 v.G.T., nadat zijn vader Joas was vermoord, op 25-jarige leeftijd de troon besteeg en 29 jaar heeft geregeerd. Zijn moeder was Joaddin (Joaddan) en zijn vrouw Jecholia (2Kon 14:1, 2; 15:2; 2Kr 25:1; 26:3). Toen het koninkrijk sterk was geworden in zijn hand, liet hij degenen die zijn vader hadden vermoord, ter dood brengen, waarbij hij echter de wet van Mozes in acht nam doordat hij hun zonen niet strafte (2Kon 14:5, 6; De 24:16). Zijn regering werd gekenmerkt door een mate van geestdrift voor de ware aanbidding, maar hij deed dit niet met „een onverdeeld hart”. Ook had hij ernstige tekortkomingen, wat zowel voor hemzelf als voor de natie Juda rampspoedige gevolgen had. Het verslag over zijn regering handelt voornamelijk over twee militaire veldtochten. — 2Kr 25:2.
Met een krijgsmacht van 300.000 man uit Juda en Benjamin streed Amazia eerst succesvol tegen Edom of Seïr. Ook had hij 100.000 soldaten uit Israël gehuurd, die hij evenwel op aanraden van een man Gods — ofschoon hij hun reeds had uitbetaald — weer naar huis stuurde. Jehovah schonk Amazia een glansrijke overwinning in het Zoutdal en stond hem toe 20.000 vijanden te doden en de stad Sela in te nemen, die hij toen de naam Jokteël gaf. Amazia voerde echter de goden van Seïr mee en begon ze te aanbidden, waardoor Jehovah’s toorn tegen hem ontbrandde: „Waarom hebt gij de goden van het volk gezocht, die hun eigen volk niet uit uw hand hebben bevrijd?” Amazia verergerde het onrecht alleen maar door Jehovah’s profeet het stilzwijgen op te leggen. — 2Kon 14:7; 2Kr 25:5-16.
Amazia’s tweede veldtocht had van begin tot eind een tragisch verloop. De 100.000 soldaten uit Israël die waren ontslagen, pleegden op hun terugtocht naar het N overvallen op steden van Juda. Misschien werd Amazia er hierdoor toe gebracht zo dwaas te handelen dat hij Joas, de koning van het sterke noordelijke koninkrijk, uitdaagde met de woorden: „Kom toch. Laten wij elkaar in het aangezicht zien.” Joas’ antwoord kwam hierop neer: Wat dwaas van een doornig onkruid om zich te willen meten met een statige ceder, alleen maar om door een wild dier vertrapt te worden! Amazia weigerde echter te luisteren; hij was kennelijk trots geworden vanwege zijn kort tevoren behaalde overwinning, en Jehovah had hem er vanwege zijn afgoderij toe veroordeeld de nederlaag te lijden. De strijd werd gevoerd te Beth-Semes; Juda vluchtte, Amazia werd gevangengenomen, er werd een bres van zo’n 178 m in de muur van Jeruzalem geslagen, en veel tempelschatten en gijzelaars werden meegenomen naar Samaria. — 2Kon 14:8-14; 2Kr 25:13, 17-24.
Vanaf de tijd dat Amazia zich van Jehovah’s aanbidding afkeerde, ging men een samenzwering tegen hem smeden, die Amazia er uiteindelijk toe noodzaakte naar Lachis te vluchten. Daar brachten de samenzweerders hem ter dood. Amazia werd door zijn zestienjarige zoon Azarja (Uzzia) opgevolgd. — 2Kon 14:17-21; 2Kr 25:25-28.
3. Een priester van de kalveraanbidding te Bethel, die zich er bij Jerobeam II over beklaagde dat de profeet Amos een oproerling was. Hijzelf trachtte Amos angst aan te jagen en hem ertoe te bewegen naar Juda terug te keren. De profeet week echter geen duimbreed en vertelde Amazia dat diens vrouw een prostituée zou worden, dat zijn kinderen door het zwaard zouden vallen en dat Amazia zelf op onreine grond zou sterven. — Am 7:10-17.
4. Vader van Josa; uit de stam Simeon. Josa was een van de oversten die genoemd worden als degenen die in de dagen van Hizkia in een dal bij Gedor de Meünim en de Chamitische (Hamitische) bewoners doodden. — 1Kr 4:24, 34, 38-41.