ASAF
(A̱saf) [Hij (God) heeft bijeengebracht].
1. Een zoon van Levi via Gersom (1Kr 6:39, 43). Tijdens de regering van koning David (1077–1038 v.G.T.) werd Asaf door de levieten als een van de voornaamste zangers en cimbaalspelers aangesteld toen de Ark van het huis van Obed-Edom naar „de Stad van David” gebracht moest worden (1Kr 15:17, 19, 25-29). Daarna verrichtte Asaf samen met Heman en Ethan dienst vóór de tabernakel en hadden zij de leiding over de muziek en de zang (1Kr 6:31-44). Evenals Heman en Jeduthun (blijkbaar dezelfde als Ethan) wordt Asaf een „visionair” genoemd, die „profeteerde met de harp”. — 1Kr 25:1-6; 2Kr 29:30; 35:15.
Asafs zonen bleven in het orkest en het koor een speciale groep vormen en speelden een belangrijke rol bij de inwijding van de tempel alsook bij het overbrengen van de Ark van Sion naar de tempel (2Kr 5:12), verder bij de door koning Hizkia ingevoerde hervormingen (2Kr 29:13-15) en bij de grote paschaviering tijdens de regering van koning Josia (2Kr 35:15, 16). Sommige van zijn nakomelingen behoorden ook tot de eerste groep die uit Babylonische ballingschap naar Jeruzalem terugkeerde. — Ezr 2:1, 41; Ne 7:44.
In de opschriften bij Psalm 50 en 73 t⁄m 83 worden deze liederen aan Asaf toegeschreven. Het schijnt echter voor de hand te liggen dat de naam daar betrekking heeft op het huis waarvan hij de stamvader was, aangezien sommige van de psalmen (Ps 79, 80) kennelijk gebeurtenissen beschrijven die zich na Asafs tijd voordeden.
2. Een nakomeling van Levi’s zoon Kehath. Zijn nakomelingen dienden in de tijd van koning David als poortwachters in de tabernakel. — 1Kr 26:1; Nu 16:1.
3. Een van de hofbeambten van koning Hizkia (745–717 v.G.T.) wordt als „Joah, de zoon van Asaf, de geschiedschrijver”, aangeduid (2Kon 18:18, 37; Jes 36:3, 22). Terwijl de term „geschiedschrijver” in John Kitto’s Cyclopædia of Biblical Literature (1880, Deel I, blz. 233) op Asaf wordt toegepast, is die volgens de meeste geleerden van toepassing op Joah (dus: Joah ben Asaf, de geschiedschrijver). Aangezien de term „zoon” dikwijls in de zin van „nakomeling” wordt gebruikt, opperen sommigen dat deze Asaf dezelfde is als nr. 1.
4. „De bewaker van het park” dat koning Artaxerxes toebehoorde ten tijde dat Nehemia naar Jeruzalem terugkeerde (455 v.G.T.) (Ne 2:8). Het park was een bebost gebied, misschien in Libanon, dat eveneens onder Perzische heerschappij stond. Dat de parkwachter een Hebreeuwse naam had, zou erop kunnen duiden dat hij een jood was die deze officiële positie bekleedde, net zoals Nehemia als schenker van de koning in een verhoudingsgewijs belangrijke positie had gediend. — Ne 1:11.