VERJAARDAG
De dag waarop men zijn geboorte herdenkt; in het Hebreeuws: jōm hoel·leʹdheth (Ge 40:20) en in het Grieks: ge·neʹsi·a (Mt 14:6; Mr 6:21).
Zoals uit de genealogische en chronologische gegevens van de bijbel blijkt, hielden de Hebreeën een bericht bij van het jaar waarin iemand werd geboren (Nu 1:2, 3; Joz 14:10; 2Kr 31:16, 17). Met betrekking tot de leeftijd van levieten, priesters en koningen was men niet op gissingen aangewezen (Nu 4:3; 8:23-25; 2Kon 11:21; 15:2; 18:2). Hetzelfde gold in het geval van Jezus. — Lu 2:21, 22, 42; 3:23.
Volgens de Schrift was de dag waarop een baby werd geboren, voor de ouders gewoonlijk een dag van vreugde en dankzegging, en dat met recht, want Gods Woord zegt: „Ziet! Zonen zijn een erfdeel van Jehovah; de vrucht van de buik is een beloning” (Ps 127:3; Jer 20:15; Lu 1:57, 58). Nergens in de Schrift vinden wij echter enige aanwijzing dat getrouwe aanbidders van Jehovah ooit het heidense gebruik van het vieren van verjaardagen hebben overgenomen.
De enige twee verjaardagsvieringen die uitdrukkelijk in de bijbel worden vermeld, zijn die van de farao van Egypte (18de eeuw v.G.T.) en van Herodes Antipas (1ste eeuw G.T.). Deze beide verslagen komen daarin met elkaar overeen dat beide gelegenheden werden gekenmerkt door grote festiviteiten en het verlenen van gunsten, alsook door terechtstellingen; in het eerste geval werd Farao’s overste der bakkers onthoofd, in het tweede geval werd Johannes de Doper onthoofd. — Ge 40:18-22; 41:13; Mt 14:6-11; Mr 6:21-28.
Hoewel de uitdrukking „op de dag van onze koning”, in Hosea 7:5, eventueel betrekking zou kunnen hebben op een verjaarsfeest voor de afvallige koning van Israël, waarop de vorsten ’zich ziek hebben gemaakt vanwege de wijn’, zou ze net zo goed kunnen duiden op de verjaardag van zijn troonsbestijging, een gelegenheid die door soortgelijke festiviteiten gekenmerkt werd.
Wanneer er over Jobs zonen wordt gezegd dat zij „een feestmaal aan[rechtten] in het huis van een ieder van hen op zijn dag”, moet men daaruit niet afleiden dat zij hun verjaardag vierden (Job 1:4). Het woord „dag” in dit vers is een vertaling van het Hebreeuwse woord jōm en heeft betrekking op een tijdsperiode van zonsopgang tot zonsondergang. De Hebreeuwse uitdrukking voor „verjaardag” daarentegen is samengesteld uit de twee Hebreeuwse woorden jōm (dag) en hoel·leʹdheth. Het onderscheid tussen „dag” en iemands verjaardag valt op te maken uit Genesis 40:20, waar beide uitdrukkingen voorkomen: „Nu bleek het op de derde dag [jōm] Farao’s verjaardag [lett.: „de dag (jōm) van Farao’s geboorte (hoel·leʹdheth)”] te zijn.” Job 1:4 heeft dus beslist geen betrekking op een verjaardag, zoals in Genesis 40:20 ongetwijfeld wel het geval is. Naar het schijnt hielden Jobs zeven zonen een familiebijeenkomst (mogelijk een lente- of een oogstfeest) en nodigde ieder van de zonen in de loop van een week „op zijn dag” de anderen voor een feestmaal in zijn huis uit.
Toen het christendom zijn intrede deed, veranderde de zienswijze ten aanzien van het vieren van verjaardagen niet. Jezus stelde een verplichte herdenking in van zijn dood, niet van zijn geboorte, toen hij zei: „Blijft dit tot een gedachtenis aan mij doen” (Lu 22:19). Wanneer de vroege christenen niet eens de geboortedag van hun Redder vierden of herdachten, zouden zij toch zeker niet hun eigen geboortedag of verjaardag vieren. De geschiedschrijver August Neander schreef: „Het begrip verjaarsfeest paste helemaal niet in de denkbeelden van de christenen uit die periode” (Allgemeine Geschichte der christlichen Religion und Kirche, 1842, Deel 1, blz. 518). „Origenes [een schrijver uit de 3de eeuw G.T.] . . . stelt nadrukkelijk dat het ’van niemand van de in de Schrift genoemde heilige mensen bekend is dat hij ter ere van zijn verjaardag een feest heeft georganiseerd of een groot feestmaal heeft gehouden. Alleen zondaars [zoals Farao en Herodes] verheugden zich zeer over de dag waarop zij in deze wereld hier beneden waren geboren.’” — The Catholic Encyclopedia, 1913, Deel X, blz. 709.
Het vieren van verjaardagen vindt zijn oorsprong dus noch in de Hebreeuwse noch in de Griekse Geschriften. Bovendien zegt M’Clintock en Strongs Cyclopædia (1882, Deel I, blz. 817) dat de joden „het vieren van verjaardagen als een onderdeel van afgodenaanbidding beschouwden . . ., en dit waarschijnlijk wegens de afgodische riten ter ere van degenen die als de beschermgoden werden beschouwd van de dag waarop de persoon was geboren”.