BOANERGES
(Boane̱rges) [Zonen van de donder].
Een Semitische uitdrukking die, samen met de vertaling ervan, alleen in Markus 3:17 te vinden is. Jezus gebruikte die als bijnaam voor Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, vermoedelijk als toespeling op het vurige enthousiasme van deze twee apostelen (Lu 9:54). In tegenstelling tot Simons nieuwe naam Petrus schijnt Boanerges niet algemeen gebruikt te zijn.