PREDIKER, HET BOEK
De Hebreeuwse naam Qo·heʹleth (wat „Bijeenbrenger” of „Hij die verzamelt [bijeenroept; oproept]” betekent) beschrijft op passende wijze de rol van de koning in een theocratische regering, zoals Israël die had (Pr 1:1, 12). Het was de verantwoordelijkheid van de regeerder om het opgedragen volk van God bijeen te houden en ervoor te zorgen dat het God, hun ware Koning, trouw bleef (1Kon 8:1-5, 41-43, 66). Of een koning goed of slecht voor de natie was, hing er dus van af of hij de natie in de aanbidding van Jehovah voorging of niet (2Kon 16:1-4; 18:1-6). De bijeenbrenger, Salomo, had reeds veel gedaan om de Israëlieten en hun metgezellen, de tijdelijke inwoners, bijeen te brengen in de tempel. In dit boek trachtte hij Gods volk te weerhouden van de ijdele en vruchteloze werken van deze wereld en aan te moedigen tot het verrichten van de werken die de God aan wie zij als natie waren opgedragen, waardig waren. In de Griekse Septuaginta wordt de Hebreeuwse uitdrukking Qo·heʹleth vertaald met Ek·kle·si·aʹstes, wat „een lid van een ecclesia (gemeente; vergadering)” betekent en waarvan de Latijnse naam Ecclesiastes is afgeleid.
Schrijver. Er was slechts één „zoon van David”, namelijk Salomo, die „koning . . . over Israël te Jeruzalem” was (Pr 1:1, 12), want de koningen na Salomo regeerden niet over heel Israël. Salomo was de koning die zo’n grote bekendheid genoot wegens zijn onovertroffen wijsheid (Pr 1:16; 1Kon 4:29-34). Hij was een bouwer (Pr 2:4-6; 1Kon 6:1; 7:1-8). Hij stelde veel spreuken samen (Pr 12:9; 1Kon 4:32). Salomo was beroemd om zijn rijkdom (Pr 2:4-9; 1Kon 9:17-19; 10:4-10, 14-29). Aangezien het boek melding maakt van Salomo’s bouwprogramma, moet het na die tijd geschreven zijn, maar voordat hij „ging doen wat slecht was in de ogen van Jehovah” (1Kon 11:6). Het boek werd derhalve vóór 1000 v.G.T. in Jeruzalem geschreven. Dat Salomo een van de geschiktste mannen zou zijn om het boek te schrijven, wordt ondersteund door het feit dat hij niet alleen de rijkste, maar waarschijnlijk ook een van de best geïnformeerde koningen van zijn tijd was, aangezien zijn zeelieden en handelaars alsook de hoogwaardigheidsbekleders die hem een bezoek brachten, hem nieuws en kennis van mensen uit andere landen meedeelden. — 1Kon 9:26-28; 10:23-25, 28, 29.
Authenticiteit. Het boek Qo·heʹleth, of Prediker, wordt door zowel de joodse als de christelijke kerken als canoniek aanvaard. Het stemt overeen met andere delen van de bijbel waarin dezelfde onderwerpen worden behandeld. Het strookt bijvoorbeeld met Genesis, waarin wordt getoond dat de mens een lichaam heeft dat uit stof van de aardbodem is gemaakt en waarin zich de van God afkomstige geest of levenskracht bevindt, alsook de adem die deze levenskracht in stand houdt (Pr 3:20, 21; 12:7; Ge 2:7; 7:22; Jes 42:5). Het staaft de bijbelse leer dat de mens oprecht is geschapen, maar dat hij opzettelijk verkoos God ongehoorzaam te zijn (Pr 7:29; Ge 1:31; 3:17; De 32:4, 5). In het boek wordt God als de Schepper erkend (Pr 12:1; Ge 1:1). Ook wat de toestand van de doden betreft, stemt het met de rest van de bijbel overeen (Pr 9:5, 10; Ge 3:19; Ps 6:5; 115:17; Jo 11:11-14; Ro 6:23). Het komt krachtig op voor de aanbidding van God en de vrees voor hem, en de uitdrukking ha·ʼElo·himʹ, „de ware God”, komt er 32 keer in voor. In de Syrische Pesjitta en in de joodse targoem van het boek Prediker staat in Prediker 2:24 het equivalent voor de naam Jehovah. Sommigen beweren weliswaar dat het boek tegenstrijdigheden bevat, maar dit komt alleen doordat zij er geen nota van nemen dat in veel gevallen het algemene standpunt tegenover de goddelijke wijsheid wordt gesteld. (Vgl. Pr 1:18; 7:11, 12.) Men moet bij het lezen van het boek dus proberen de betekenis te vatten en het thema niet uit het oog verliezen.
[Kader op blz. 639]
HOOFDPUNTEN UIT PREDIKER
Een levendige beschrijving van ijdele werken en van werken die de moeite waard zijn
Geschreven door Salomo in de latere jaren van zijn koningschap, nadat hij zich had beziggehouden met alles wat hij beschrijft
Een leven dat men aan ijdele bezigheden besteedt, is leeg
Voor de natuurlijke mens is alles ijdelheid; geslachten komen en gaan, en zelfs de kringlopen der natuur herhalen zich voortdurend en zijn afmattend (1:1-11)
Het vermeerderen van menselijke wijsheid kan tot meer smart leiden; wat in dit samenstel krom is, kan niet recht worden gemaakt (1:12-18)
Zich door middel van het materialisme aan genoegens wijden, is als het najagen van wind (2:1-11, 26)
Wijsheid is beter dan dwaasheid, maar zowel de wijzen als de verstandelozen sterven en worden vergeten (2:12-16)
Zijn leven lang hard werken en dan alles moeten nalaten aan iemand die er wellicht geen waardering voor heeft, is rampspoedig (2:17-23)
Gebeurtenissen in het aardse leven verlopen vaak in cyclussen, en op veel ervan heeft de mens geen invloed (3:1-9)
In het huidige samenstel moeten allen (mens en dier) uiteindelijk sterven (3:18-22)
Er vinden vele daden van onderdrukking plaats, zonder dat er — vanuit menselijk standpunt bezien — hoop is (4:1-3)
Hard werk en bedrevenheid uit wedijver of eenvoudig om rijkdom te vergaren, is ijdelheid; iemand die lui is, is echter verstandeloos (4:4-8)
Het leven van een heerser kan ook ijdel zijn (4:13-16)
Het vergaren van rijkdom leidt niet tot tevredenheid, maar het kan de bezitter van zijn slaap beroven; en wanneer hij sterft, moet hij alles achterlaten (5:9-17)
Al heeft iemand veel bezittingen, omstandigheden zoals ziekte of een onvervuld verlangen kunnen tot gevolg hebben dat hij geen tevredenheid vindt (6:1-12)
In het huidige samenstel wacht zowel de rechtvaardige als de goddeloze dezelfde afloop — allen sterven; daarom geven sommigen zich over aan slechtheid (9:2, 3)
Wijsheid wordt niet altijd gewaardeerd wanneer ze van een behoeftig man afkomstig is (9:13-18)
Zich overgeven aan dwaasheid bezorgt iemand een slechte reputatie; wanneer dergelijke onbekwame personen een machtspositie bekleden, is dit gevaarlijk voor hen en moeilijk voor anderen (10:1-19)
Jeugd en de bloei des levens zijn ijdelheid; jeugdige kracht is snel verdwenen (11:10)
Indien iemand in zijn leven niet voortdurend de Schepper gedenkt, is alles ijdelheid! (12:8)
Dingen die de moeite waard zijn en die het leven zinvol maken
Geniet van de vruchten van uw werk, beschouw ze als een gave van God (2:24, 25; 5:18-20)
God heeft alles fraai gemaakt; hij heeft de mens leven tot onbepaalde tijd in het vooruitzicht gesteld (3:10-13)
De algemene levensloop van de mens is een gevolg van Gods toelating of voornemen en kan door de mens niet veranderd worden; wacht dus op God, die op zijn bestemde tijd als Rechter zal optreden (3:14-17; 5:8)
Iemand die met een ander samenwerkt, is beter af dan een eenling (4:9-12)
Een juiste vrees voor God dient ons ertoe te bewegen zorgvuldig te luisteren naar wat hij van ons verlangt en elke gelofte die wij hem doen, na te komen (5:1-7)
Wees u bewust van de belangrijkheid van een goede naam, de kortheid van ons huidige leven waarin wij die naam kunnen verwerven, het voordeel van geduld, de superieure waarde van wijsheid en de noodzaak ons nederig te onderwerpen aan wat God toelaat (7:1-15)
Vermijd uitersten maar laat u leiden door vrees voor God; bekommer u niet al te zeer om wat andere mensen zeggen; mijd de strik van een prostituée (7:16-29)
Houd u aan de wet; ook al heersen mensen over anderen tot hun nadeel en is het menselijk recht laks, laat dit uw vreugde in het leven niet bederven; bedenk dat het goed zal aflopen met degenen die de ware God vrezen; verwacht niet alle redenen te kunnen doorgronden voor wat God doet en toelaat (8:1-17; 10:20)
De rechtvaardigen en de wijzen zijn in de hand van de ware God — zij zullen hun beloning beslist ontvangen; een dode weet echter niets en kan niets doen; gebruik uw leven dus op een manier die door God wordt goedgekeurd; geniet er op een verstandige wijze van zolang u leeft (9:1, 4-12)
Grijp passende gelegenheden aan om vrijgevig te zijn, goed te doen; laat u niet door de onzekerheden van het leven in uw activiteiten belemmeren (11:1-8)
Jonge man, geniet van je jeugd, maar vergeet niet dat je aan God rekenschap moet afleggen van je daden; gedenk je Grootse Schepper zolang je nog jong bent, voordat de zwakheden en gebreken van de ouderdom komen, voordat je leven eindigt (11:9; 12:1-7)
De nuttigste geschriften zijn die welke de wijsheid van de ’ene herder’, Jehovah God, weerspiegelen (12:9-12)
Vrees de ware God en onderhoud zijn geboden; hij ziet alles wat wij doen, en hij zal onze werken in het gericht brengen (12:13, 14)