ELIZUR
(Eli̱zur) [Mijn God is een rots].
Zoon van Sedeür, uit de stam Ruben; een van de twaalf oversten die Mozes en Aäron hielpen bij de telling van de zonen van Israël (Nu 1:1-3, 5, 17; 2:10; 10:18). Na de oprichting van de tabernakel had Elizur niet alleen een aandeel aan het aanbieden van de offergave die de oversten als groep brachten, maar bood hij op de vierde dag van de inwijding van het altaar ook zijn eigen offergave aan. — Nu 7:1, 2, 10, 30-35.