VERWENSING
Scherpe of zelfs krachtige veroordeling van dat wat als verfoeilijk wordt beschouwd en als iets wat het verdient vervloekt te worden. Het Hebreeuwse werkwoord (qa·vavʹ, verwensen) komt voor in het verslag over de vergeefse pogingen van koning Balak om de natie Israël door de profeet Bileam te laten verwensen, opdat God haar als vervloekenswaard zou bezien (Nu 22:11, 17; 23:11, 13, 25, 27; 24:10). Een vervloeking, dat wil zeggen het afsmeken van kwaad uit een goddelijke bron, wordt niet altijd rechtstreeks uitgesproken maar kan in wat gezegd wordt opgesloten liggen. — Zie VERVLOEKING, VLOEK.