GILGAL
(Gi̱lgal) [Wentelen; Afwentelen].
1. Een stad „aan de oostelijke grens van Jericho” (Joz 4:19). De Moabitische koning Eglon, de onderdrukker van Israël in de tijd van Ehud, had zijn residentie blijkbaar in de buurt van Gilgals „steengroeven”. — Re 3:12-26.
Vroeger hielden de meeste geografen Khirbet en-Nitleh voor de plaats waar Gilgal waarschijnlijk heeft gelegen. Maar vooral sinds 1931 wordt Khirbet El Mafjir als mogelijke plaats genoemd. Haar ligging — 2 km ten NO van het oude Jericho (Tell es-Sultan; Tel Yeriho) — komt meer overeen met wat in vroege literaire werken (zoals van Josephus en Eusebius) over de afstand tussen Jericho en Gilgal wordt gezegd. Bovendien is bij de archeologische opgravingen in Khirbet en-Nitleh niets gevonden wat op bewoning vóór onze gewone tijdrekening zou wijzen. Daarentegen heeft men in de omgeving van Khirbet El Mafjir aardewerken fragmenten gevonden, waaruit valt op te maken dat daar reeds eeuwen voor onze gewone tijdrekening een soort nederzetting moet zijn geweest. Hoewel deze plaats niet direct ten O van het oude Jericho ligt, sluit de bijbelse aanduiding „oostelijke grens van Jericho” waarschijnlijk ook het NO in.
Gilgal was de eerste legerplaats van de Israëlieten nadat zij in Abib (Nisan) van het jaar 1473 v.G.T. de Jordaan overgetrokken waren. Op deze plaats richtte Jozua ter herinnering aan het feit dat Jehovah de wateren van de Jordaan had doen opdrogen zodat de Israëlieten de rivier konden overtrekken, twaalf stenen op, die zij uit het midden van de rivierbedding hadden genomen (Joz 4:8, 19-24). Alle mannelijke Israëlieten die in de wildernis waren geboren, werden in Gilgal besneden. Daarna zei Jehovah dat hij ’de smaad van Egypte van hen had afgewenteld’. Ter herinnering hieraan noemde men de plaats vervolgens „Gilgal”, wat „Wentelen; Afwentelen” betekent (Joz 5:8, 9). Later daalden vermomde Gibeonieten uit het in het W gelegen heuvelland naar het Jordaandal af en begaven zich in Gilgal naar Jozua om een verbond met Israël te sluiten (Joz 9:3-15). Toen de Gibeonieten naderhand door vijf geallieerde koningen der Amorieten werden aangevallen, marcheerde het leger van Jozua de hele nacht door om van Gilgal naar hun stad toe te komen, waarna zij de aanvallers een verpletterende nederlaag toebrachten (Joz 10:1-15). De verdeling van het land Kanaän geschiedde aanvankelijk vanuit Gilgal (Joz 14:6–17:18) en werd ten slotte vanuit Silo voltooid. — Joz 18:1–21:42.
Over Jehovah’s engel wordt bericht dat hij ’van Gilgal naar Bochim’ was gegaan (Re 2:1). Deze tekst zinspeelt wellicht op de verschijning van een engel in de omgeving van Gilgal kort nadat Israël de Jordaan was overgetrokken (Joz 5:10-14), waaruit men kan opmaken dat dezelfde engel in Bochim verscheen.
Het is niet zeker of het Gilgal in de omgeving van de Jordaan of het onder nr. 2 genoemde Gilgal tot de plaatsen behoorde die Samuël jaarlijks in een kring bezocht (1Sa 7:15, 16). In Gilgal bracht hij na de zalving van Saul offers (1Sa 10:1, 8) en hernieuwde hij samen met het volk het koningschap van Saul. — 1Sa 11:14, 15.
Terwijl de Filistijnse strijdkrachten zich in het heuvelland rondom Michmas verzamelden, bevond koning Saul zich te Gilgal in het Jordaandal. Daar hij vreesde dat de vijand in het dal zou komen en op hem zou aanstormen, was hij zo aanmatigend om het brandoffer te brengen (1Sa 13:4-15). In Gilgal kreeg Saul ook te horen dat Jehovah hem als koning had verworpen, omdat hij ongehoorzaam was geweest aan Jehovah’s bevel om alle Amalekieten alsook hun klein- en rundvee aan de vernietiging prijs te geven. — 1Sa 15:12-28.
Nadat de opstand van Absalom mislukt was, kwamen de mannen van Juda naar Gilgal om David bij zijn overtocht over de Jordaan te begeleiden. — 2Sa 19:15, 40.
Bij monde van de profeet Micha herinnerde Jehovah zijn volk aan de zegeningen die over hen waren uitgestort. „Vanaf Sittim . . . tot Gilgal” had hij de pogingen van de Moabieten om hen te verderven, verijdeld. Bovendien had hij zijn volk over de Jordaan gebracht en de smaad van Egypte van hen afgewenteld. Maar Israël onderscheidde deze „rechtvaardige daden van Jehovah” niet. — Mi 6:5; Nu 25:1.
Gilgal is mogelijk ook bekend onder de naam Geliloth. — Zie GELILOTH.
Het Beth-Gilgal van na de ballingschap kan identiek zijn met het in de buurt van Jericho gelegen Gilgal of met nr. 2. — Ne 12:28, 29.
2. Het in verband met Elia en Elisa genoemde Gilgal is blijkbaar niet hetzelfde Gilgal als het onder nr. 1 genoemde, hoewel sommigen daar een andere mening over hebben. Voordat Elia in een storm ten hemel werd opgenomen, daalde hij samen met Elisa van Gilgal naar Bethel af en vervolgens naar Jericho (2Kon 2:1-5). Op grond van deze route zou men denken dat dit Gilgal zich in de buurt van Bethel bevond. Ook geeft het feit dat zij ’afdaalden’ te kennen dat het in een berglandschap lag. Deze beschrijving zou niet passen bij het Gilgal in het Jordaandal. Derhalve wordt dit Gilgal gewoonlijk vereenzelvigd met Jil Jiliya, een groot dorp dat zo’n 11 km ten N van Bethel op een heuvel ligt. Later maakte Elisa daar een vergiftigd gerecht eetbaar (2Kon 4:38-41). Misschien doelt Deuteronomium 11:29, 30 op dit of op nog een ander Gilgal, want daar wordt gezegd dat het tegenover de berg Gerizim en de berg Ebal lag.
Klaarblijkelijk werd deze stad (of misschien nr. 1) in later tijden een centrum van valse aanbidding (Ho 4:15; 9:15; 12:11). Jehovah, die de latere ballingschap van het noordelijke koninkrijk voorzag, beval de onverbeterlijke Israëlieten bij monde van zijn profeet Amos spottend om ’te Gilgal veelvuldig overtredingen te begaan’, en voorzei bovendien dat de inwoners van Gilgal in ballingschap gevoerd zouden worden. — Am 4:4; 5:5.
3. Een plaats ten W van de Jordaan, die in een opsomming van Israëlitische veroveringen onder Jozua wordt genoemd (Joz 12:7, 8, 23). Sommigen geloven dat er in de tekst misschien een schrijffout is geslopen en geven daarom de voorkeur aan de lezing van de Griekse Septuaginta, namelijk „Galilea”, zoals bijvoorbeeld in de Leidse Vertaling.