HIRAM
(Hi̱ram) [misschien een verkorte vorm van Ahiram, wat „Mijn broeder is hoog (is verheven)” betekent].
In de masoretische tekst wordt de naam in bepaalde passages anders weergegeven, en wel met „Hirom” (1Kon 5:10, 18; 7:40a) en met „Huram” (2Kr 2:3).
1. Koning van Tyrus en goedgezinde tijdgenoot van de koningen David en Salomo in de 11de eeuw v.G.T.
Nadat David de vesting Sion had veroverd en daar een paleis wilde gaan bouwen, zond Hiram boden om een handelsverdrag met David te sluiten. Daarna leverde Hiram David cederhout van de westelijke hellingen van de Libanon en stelde hij hem ook handwerkslieden ter beschikking die bedreven waren in het bewerken van hout en steen. — 2Sa 5:11; 1Kr 14:1.
Toen Hiram hoorde dat David was gestorven en Salomo nu in zijn plaats regeerde, zond hij zijn dienaren om het vriendschapsverdrag te hernieuwen (1Kon 5:1). Salomo riep vervolgens Hirams hulp in om hem bouwmateriaal en een deel van de voor de bouw van de grote tempel noodzakelijke arbeidskrachten ter beschikking te stellen. Terzelfder tijd verklaarde hij zich bereid de arbeiders van Hiram als loon grote hoeveelheden tarwe, gerst, wijn en olie te geven (1Kon 5:2-6; 2Kr 2:3-10). Hiram op zijn beurt zegende Jehovah, en er werd een vriendschapsverbond tussen de beide natiën gesloten. — 1Kon 5:7-12; 2Kr 2:11-16.
Aan het einde van Salomo’s twintigjarige bouwproject gaf hij Hiram twintig steden, maar ze bevielen Hiram helemaal niet (1Kon 9:10-13; zie KABUL nr. 2). Of Hiram deze zelfde steden teruggaf of dat hij Salomo andere steden gaf, kan niet met zekerheid worden gezegd (2Kr 8:1, 2). Ook is het niet zeker of Hiram Salomo de 120 talenten goud ($46.242.000) gaf nadat hij de steden als geschenk ontvangen had of dat de talenten tot de ruilsom behoorden. — 1Kon 9:14.
Hiram nam met Salomo ook deel aan een andere onderneming, waarbij laatstgenoemde in Ezeon-Geber, dat aan de Golf van Akaba lag, een vloot van schepen bouwde. Hiram stelde toen ervaren zeelieden ter beschikking, die samen met Salomo’s knechten de schepen bemanden. Behalve deze schepen, die de wateren aan de O-kust van Afrika bevoeren, hadden Hiram en Salomo schepen die helemaal naar Tarsis (dat waarschijnlijk aan het W-einde van de Middellandse Zee lag) voeren. Door al deze omvangrijke zeeëxpedities werden grote rijkdommen aangevoerd: goud, zilver, ivoor, edelstenen, waardevolle houtsoorten en curiositeiten zoals apen en pauwen. — 1Kon 9:26-28; 10:11, 12, 22; 2Kr 8:18; 9:10, 21; zie EZEON-GEBER.
2. De ervaren kunsthandwerker die vele voorwerpen voor de tempel van Salomo vervaardigde. Zijn vader was een Tyriër, maar zijn moeder was een weduwe „uit de stam Naftali” (1Kon 7:13, 14), „uit de zonen van Dan” (2Kr 2:13, 14). Deze schijnbare tegenspraak laat zich verklaren wanneer men — zoals sommige geleerden dit doen — aanneemt dat zij van geboorte tot de stam Dan behoorde, haar eerste, gestorven man uit de stam Naftali was en zij vervolgens als weduwe met een Tyriër hertrouwd was.
Hiram, de koning van Tyrus (nr. 1 hierboven), zond deze Hiram — een bekwame en ervaren kunsthandwerker in materialen zoals goud, zilver, koper, ijzer, steen en hout — naar Salomo om het opzicht te hebben over speciale werkzaamheden in verband met de bouw. Hiram had ook buitengewoon veel ervaring in verven, graveren en in het ontwerpen van allerlei plannen. Ongetwijfeld had hij reeds als kind een deel van zijn technische opleiding in de kunstvaardigheid van die tijd ontvangen van zijn Tyrische vader, die zelf een uitmuntend koperbewerker was. — 1Kon 7:13-45; 2Kr 2:13, 14; 4:11-16.
De koning van Tyrus noemt deze man klaarblijkelijk Hiram-Abi, waarschijnlijk een benaming die letterlijk „Hiram, mijn vader” betekent (2Kr 2:13). Daarmee bedoelde de koning niet dat Hiram zijn letterlijke vader was, maar misschien wilde hij daarmee zeggen dat Hiram zijn „raadgever” of „meesterwerker” was. Zo schijnt ook de uitdrukking Hiram-Abiv (lett.: „Hiram, zijn vader”) de betekenis te hebben van ’Hiram is zijn (d.w.z. des konings) meesterwerker’. — 2Kr 4:16.