HUFAM (Hu̱fam), Hufamieten (Hufami̱e̱ten) [Van (behorend tot) Hufam]. Ook Huppim genoemd; Hufam was een „zoon”, vermoedelijk een latere nakomeling, van Benjamin, en de stamvader van de Hufamieten. — Ge 46:8, 21; Nu 26:39; zie HUPPIM.