KANA
(Ka̱na).
[1, 2: Riet]
1. Een stroomdal dat een deel van de grens tussen Efraïm en Manasse vormde (Joz 16:8; 17:9). Thans wordt het gewoonlijk met de Wadi Qanah (Nahal Qana) in verband gebracht. Deze kleine waterloop ontspringt in het heuvelland enkele kilometers ten ZW van Nabloes, stroomt als de Wadi Ishkar naar het ZW en verenigt zich dan met de Wadi Yarkon (Nahal Yarqon), die ten N van Tel Aviv-Jaffa in de Middellandse Zee uitmondt. Sommige geleerden geloven echter dat de benedenloop van de Wadi Qanah in de tijd van Jozua ongeveer 10 km verder naar het N direct in de Middellandse Zee uitmondde.
2. Een grensstad van Aser (Joz 19:24, 28). Ze wordt gewoonlijk geïdentificeerd met het huidige Qana, ongeveer 12 km ten OZO van Tyrus.
3. [waarschijnlijk van het Hebr.: qa·nehʹ, „riet”, vandaar: Rietplaats]. De plaats waar Nathanaël vandaan kwam (Jo 21:2). Kennelijk was het al op de derde dag nadat Nathanaël aan Jezus was voorgesteld en een discipel was geworden, dat Jezus in Kana was en een bruiloftsfeest bijwoonde, waarop ook Jezus’ moeder en broers aanwezig waren. Hier verrichtte Jezus zijn eerste wonderteken door water in voortreffelijke wijn te veranderen. Vanhier daalde hij met zijn familie en zijn discipelen „af naar Kapernaüm” (Jo 1:43-49; 2:1-12). Toen Jezus later opnieuw in Kana was, werd hij aangesproken door een dienaar van de koning, die hem smeekte naar Kapernaüm ’af te dalen’ om zijn zoon die op sterven lag, te genezen. Jezus bracht de genezing tot stand zonder zich erheen te begeven. — Jo 4:46-54.
De stad wordt steeds „Kana in Galilea” genoemd, kennelijk ter onderscheiding van Kana in Aser (Joz 19:28). Volgens de traditionele opvatting is Kafr Kanna, een 6,5 km ten NO van Nazareth gelegen stad, het voormalige Kana. Daar zijn bronnen die overvloedig in water voorzien. Lexicografen betwijfelen echter dat de vorm Kanna uit Kana ontstaan is, vooral vanwege de verdubbeling van de „n”. Er is reden om aan te nemen dat de identificatie van Kana met Kafr Kanna voornamelijk terug te voeren is op het feit dat deze plaats voor pelgrims uit Nazareth gemakkelijk te bereiken was en als gevolg daarvan door de kerktraditie begunstigd werd.
Kana wordt overwegend met het ongeveer 13 km ten N van Nazareth gelegen Khirbet Qana geïdentificeerd, en dat met goede reden. Hier bevinden zich op een heuvel aan de rand van de Vlakte van Asochis, thans el-Battuf (Biqʽat Bet Netofa) genoemd, de ruïnes van een oud dorp. Niet ver daarvandaan groeit in een moerassige vlakte overvloedig veel riet, wat de naam Kana zeer passend doet zijn. In het Arabisch noemt men Khirbeth Qana tegenwoordig nog Qana el-Jelil, wat „Kana in Galilea” betekent. Josephus, de joodse geschiedschrijver uit de 1ste eeuw G.T., spreekt erover dat hij in „Cana, een dorp in Galilea” verbleef, en later maakt hij gewag van „mijn hoofdkwartier in de Grote Vlakte, die de vlakte van Asochis wordt genoemd” (Uit mijn leven, 16 [86]; 41 [207]). Dit zou er ook voor pleiten Kana in Galilea eerder met Khirbet Qana dan met Kafr Kanna te identificeren. Hoewel er in Khirbet Qana geen bron is, heeft men in de ruïnes wel de resten van oude regenbakken ontdekt; ook potscherven (fragmenten van aardewerken vaten) en munten die naar men aanneemt uit de 1ste eeuw G.T. dateren, zouden daar gevonden zijn. — AFB.: Deel 2, blz. 738.
In de oudheid liep een weg langs Khirbet Qana naar de oever van de Zee van Galilea en langs de kust naar Kapernaüm, dat zo’n 206 m beneden de zeespiegel lag; vandaar de uitdrukking „af te komen” naar Kapernaüm (Jo 4:47, LV). De afstand langs de weg gerekend was ongeveer 40 km.