SPRINKHAAN
Sprinkhanen zijn middelgrote tot grote springende insekten behorend tot de familie Acrididae (de veldsprinkhanen), die ook de in grote zwermen voorkomende treksprinkhanen en andere kortsprietige soorten omvat, alsook de familie Tettigoniidae (de langsprietige sabelsprinkhanen). Van de verschillende Hebreeuwse woorden die met „sprinkhaan” worden weergegeven, komt ʼar·behʹ het meest voor. Men neemt aan dat hiermee gedoeld wordt op de treksprinkhaan, en wel op het insekt in zijn volgroeide, gevleugelde stadium (Le 11:22, vtn.). Het Hebreeuwse woord jeʹleq duidt op de kruipende, ongevleugelde sprinkhaan, dat wil zeggen, de sprinkhaan in een onvolgroeid stadium (Ps 105:34, vtn.; Joë 1:4). De Hebreeuwse term sol·ʽamʹ duidt op de eetbare sprinkhaan (Le 11:22). Men weet niet precies welk insekt (of welke insekten) bedoeld wordt (worden) met de Hebreeuwse term cha·ghavʹ. Het is echter mogelijk dat cha·ghavʹ betrekking heeft op een springende in plaats van een vliegende sprinkhaan, aangezien de cha·ghavʹ in Leviticus 11:22 samen met de gevleugelde sprinkhaan (ʼar·behʹ) wordt genoemd. Een sprinkhanenzwerm wordt met de Hebreeuwse term gō·vaiʹ aangeduid (Am 7:1). Het met ’sprinkhaan’ weergegeven Griekse woord is aʹkris. — Mt 3:4; Opb 9:7.
De sprinkhaan kan meer dan 5 cm lang worden. Hij is toegerust met twee paar vleugels, vier looppoten en twee veel langere springpoten met verdikte dijen. Wanneer de brede, doorzichtige achtervleugels niet worden gebruikt, liggen ze onder de dikke perkamentachtige voorvleugels gevouwen. Met behulp van zijn springpoten kan het insekt sprongen maken die vele malen groter zijn dan zijn lichaamslengte. (Zie Job 39:20.) In de Schrift wordt de sprinkhaan soms gebruikt als symbool van ontelbaarheid. — Re 6:5; 7:12; Jer 46:23; Na 3:15, 17.
„Rein” voedsel. Volgens de Wet waren sprinkhanen reine dieren en mochten ze gegeten worden (Le 11:21, 22). Johannes de Doper leefde in feite van sprinkhanen en honing (Mt 3:4). De smaak van deze insekten zou een beetje op die van garnalen of krab lijken, en ze zijn rijk aan eiwitten; volgens een in Jeruzalem verricht onderzoek bestaan woestijnsprinkhanen voor 75 procent uit eiwitten. Tegenwoordig worden ze in Arabische gebieden geroosterd, gekookt, gebakken of gedroogt. Meestal worden de poten en vleugels verwijderd.
Sprinkhanenplagen. In bijbelse tijden was een sprinkhanenplaag een vreselijke ramp en soms een uiting van Jehovah’s oordeel, zoals in het geval van de achtste plaag die over het oude Egypte kwam (Ex 10:4-6, 12-19; De 28:38; 1Kon 8:37; 2Kr 6:28; 7:13; Ps 78:46; 105:34). Door de wind meegevoerde sprinkhanen komen plotseling opdagen, maar het geluid van hun komst, in de Schrift vergeleken met het geluid van strijdwagens en een vuur dat stoppels verteert (Joë 1:4; 2:5, 25), kan naar verluidt op ongeveer 10 km afstand gehoord worden. Op hun vlucht zijn ze grotendeels afhankelijk van de wind; wanneer die gunstig is, kunnen ze enorme afstanden afleggen. Er zijn door mensen op zee zelfs sprinkhanenzwermen waargenomen op meer dan 1600 km uit de kust. Ongunstige winden kunnen ze niettemin in het water doen belanden, zodat ze omkomen (Ex 10:13, 19). Een grote zwerm in de vlucht (die een hoogte van ruim 1500 m kan bereiken) is vergelijkbaar met een wolk die het zonlicht tegenhoudt. — Joë 2:10.
Door hun enorme vraatzucht kan een invasie van sprinkhanen een paradijsachtig gebied in een wildernis veranderen (Joë 2:3). Eén enkele treksprinkhaan eet per dag zijn eigen lichaamsgewicht aan voedsel; dat is naar verhouding zestig- tot honderdmaal zoveel als een mens eet. Ze eten niet alleen plantengroei maar ook linnen, wol, zijde en leer, en sparen zelfs de lak van de meubelen niet wanneer ze de huizen binnendringen. Men schat dat de dagelijkse voedselconsumptie van een grote zwerm overeenkomt met die van anderhalf miljoen mensen.
Een zwerm sprinkhanen beweegt zich voort als een goed georganiseerd, gedisciplineerd leger, maar zonder koning of aanvoerder — een bewijs van hun instinctieve wijsheid (Sp 30:24, 27). Zelfs als er vele omkomen, gaat de aanval door. Vuren die men heeft ontstoken om hun opmars te stuiten, worden gedoofd door de lichamen van de dode sprinkhanen. Met water gevulde greppels belemmeren hen evenmin in hun voortgang, want ze worden gedempt met hun dode lichamen (Joë 2:7-9). „Er is geen natuurlijke vijand bekend die hun verwoestende trektocht in bedwang kan houden”, schreef een hoogleraar in de zoölogie. — The New York Times Magazine, „De sprinkhanenoorlog”, 22 mei 1960, blz. 96.
Over sprinkhanenplagen in recentere tijd wordt in Grzimeks Het leven der dieren (Deel II, blz. 121, 122) het volgende bericht: „Sprinkhanen vormen nog steeds een grote bedreiging voor uitgestrekte gebieden op aarde. In de jaren 1873, 1874 en 1875 verschenen er zelfs in Europa zwermen treksprinkhanen.” Zelfs in Frankrijk, Engeland en Nederland werden nog exemplaren waargenomen. Vervolgens wordt er gezegd: „Een zwerm treksprinkhanen van 250 km lengte en 20 km breedte overviel in het jaar 1955 Zuid-Marokko. In 1961/1962 werd daar de sprinkhanenbestrijding bemoeilijkt doordat de auto’s wegens de aanhoudende regens niet meer over de modderige wegen konden rijden. Het gevolg hiervan was dat de sprinkhanenzwermen binnen vijf dagen over een oppervlakte van meer dan 5.000 km2 een schade van meer dan een miljard franc konden veroorzaken. . . . In vijf dagen aten de sprinkhanen 7000 ton sinaasappelen op (d.w.z. 60.000 kg per uur), een hoeveelheid die groter is dan het totale jaarlijkse verbruik in geheel Frankrijk.”
Figuurlijk gebruik. Onderzoekingen hebben aangetoond dat de levensduur van de sprinkhaan vier tot zes maanden bedraagt. Terecht wordt daarom over de symbolische sprinkhanen uit Openbaring 9:5 gezegd dat ze de mensen vijf maanden lang, of gemiddeld genomen hun gehele levensduur, pijnigen. De ontrouwe Israëlitische verspieders berichtten dat zij, wat afmeting betreft, als sprinkhanen waren vergeleken met de bewoners van Kanaän (Nu 13:33). Vanuit het standpunt van Jehovah en met het oog op zijn grootheid zijn mensen, vooral degenen die hem weerstaan, als sprinkhanen (Jes 40:22). Toen de bijeenbrenger de moeilijkheden van de oude dag beschreef, gebruikte hij het beeld van een zich voortslepende sprinkhaan, waarmee hij misschien een gebogen en stijve bejaarde wilde uitbeelden, die zijn armen iets naar achteren houdt. — Pr 12:5.
Als onderdeel van een beschrijving van de krijgslieden van Assyrië wordt in Nahum 3:16 gesproken over de sprinkhaan die zich de huid afstroopt. De sprinkhaan werpt vijfmaal zijn huid af alvorens de grootte van een volwassen dier te bereiken. In Nahum 3:17 worden de Assyrische wachters en werfbeambten vergeleken met sprinkhanen die zich op een koude dag in stenen kooien legeren maar wegvluchten als de zon gaat schijnen. Hier kan gezinspeeld worden op het feit dat de insekten bij koud weer verkleumen, zodat ze beschutting zoeken in muurspleten totdat ze door de zonnestralen zijn opgewarmd, waarna ze wegvliegen. Naar verluidt kunnen sprinkhanen pas vliegen wanneer hun lichaam een temperatuur van 21 °C heeft bereikt.