MALEACHI, HET BOEK
In de huidige Nederlandse bijbels het laatste boek van de Hebreeuwse Geschriften. In de traditionele joodse canon neemt het onder de geschriften van de zogenoemde kleine profeten de laatste plaats in, maar staat nog voor de Geschriften (Hagiografen). Het bevat een formele uitspraak van Jehovah betreffende Israël, geuit bij monde van Maleachi. — Mal 1:1.
Omstandigheden in Maleachi’s tijd. Toen Maleachi profeteerde, heerste er onder de priesters een betreurenswaardige toestand. Zij overtraden de Wet doordat zij kreupele, blinde en zieke dieren als offers voor Jehovah’s altaar aannamen (Mal 1:8; Le 22:19; De 15:21). Zij verzuimden het volk op juiste wijze te leiden en te onderwijzen, en brachten velen tot struikelen (Mal 2:7, 8). Bij de rechtspraak toonden zij partijdigheid (2:9). Dit alles had een slechte invloed op de Israëlieten in het algemeen, want het bracht hen ertoe Jehovah’s dienst als van weinig waarde te achten (3:14, 15). Dit blijkt uit het feit dat zij hun tienden ter ondersteuning van de tempel niet betaalden. Zij waren zo ver afgeweken van hun toewijding aan Jehovah dat zij hun vrouwen blijkbaar door echtscheiding ontsloegen om met vrouwen te trouwen die valse goden aanbaden. Ook kwamen bij de Israëlieten toverij, overspel, liegen, bedrog en onderdrukking algemeen voor (2:11, 14-16; 3:5, 8-10). Om die reden waarschuwde Jehovah hen van tevoren dat hij tot zijn tempel zou komen voor het oordeel (3:1-6). Terzelfder tijd moedigde hij kwaaddoeners aan berouw te hebben, door te zeggen: „Keert tot mij terug, en ik wil tot u terugkeren.” — 3:7.
Wanneer geschreven. Het boek Maleachi zelf verschaft opheldering over de tijd waarin het schrijven ervan werd voltooid. Het werd na de Babylonische ballingschap geschreven, want de Israëlieten stonden onder het bestuur van een stadhouder. De aanbidding werd in de tempel beoefend, waardoor te kennen wordt gegeven dat hij herbouwd was (Mal 1:7, 8; 2:3, 13; 3:8-10). Daarom moet het na de tijd van Haggaï (520 v.G.T.) en Zacharia (520–518 v.G.T.) geschreven zijn, aangezien deze profeten de Israëlieten ertoe aanspoorden de bouw van de tempel te voltooien (Ezr 5:1, 2; 6:14, 15). Israëls veronachtzaming van de ware aanbidding en hun ongehoorzaamheid aan Gods wet schijnen goed aan te sluiten bij de toestanden die heersten toen Nehemia enige tijd na het 32ste regeringsjaar van koning Artaxerxes (ca. 443 v.G.T.) weer naar Jeruzalem kwam. (Vgl. Mal 1:6-8; 2:7, 8, 11, 14-16; Ne 13:6-31.) Bijgevolg is het boek Maleachi, evenals het boek Nehemia, zeer waarschijnlijk na 443 v.G.T. geschreven.
Overeenstemming met andere bijbelboeken. Dit boek stemt volledig overeen met de rest van de Schrift. De apostel Paulus deed een aanhaling uit Maleachi 1:2, 3 om te illustreren dat Gods verkiezing niet afhangt „van degene die wenst, noch van degene die hardloopt, maar van God, die barmhartig is” (Ro 9:10-16). Jehovah wordt als de Schepper geïdentificeerd (Mal 2:10; vgl. Ps 100:3; Jes 43:1; Han 17:24-26) en als een rechtvaardige, barmhartige en onveranderlijke God, die opzettelijk kwaaddoen niet ongestraft laat (Mal 2:2, 3, 17; 3:5-7, 17, 18; 4:1; vgl. Ex 34:6, 7; Le 26:14-17; Ne 9:17; Jak 1:17). De belangrijkheid van Gods naam wordt beklemtoond (Mal 1:5, 11, 14; 4:2; vgl. De 28:58, 59; Ps 35:27; Mi 5:4). Ook wordt de aanmoediging gegeven de wet van Mozes te gedenken. — Mal 4:4.
Het boek Maleachi richtte de aandacht van de Israëlieten ook op de komst van de Messias en op de dag van Jehovah. Hoewel te kennen wordt gegeven dat Jehovah degene zou zenden die aangeduid wordt als „mijn boodschapper”, zou deze enkel de voorloper zijn van de nog grotere „boodschapper van het verbond”, die Jehovah zou vergezellen (Mal 3:1). De gezamenlijke geïnspireerde verslagen van Mattheüs (11:10-14; 17:10-13), Markus (9:11-13) en Lukas (1:16, 17, 76) identificeren de voorloper van Jezus, Johannes de Doper, als de „boodschapper” en de „Elia” die in eerste instantie in Maleachi 3:1 en 4:5, 6 worden bedoeld.
[Kader op blz. 246]
HOOFDPUNTEN UIT MALEACHI
Een formele uitspraak waarin wordt beklemtoond dat Jehovah God de veronachtzaming van zijn geboden niet ongestraft laat
Geschreven door de profeet Maleachi, kennelijk zo’n 95 jaar nadat de eerste joodse ballingen uit Babylon waren teruggekeerd
Jehovah heeft Israël liefgehad, maar zij verachten zijn naam (1:1-14)
Jehovah heeft zijn volk net zo liefgehad als hij Jakob liefhad; Esau daarentegen heeft hij gehaat
Niettemin verachten Israëls priesters Gods naam doordat zij kreupele en zieke dieren als offers aannemen; een menselijke stadhouder zouden zij zulke dieren niet aanbieden
Priesters en volk worden berispt omdat zij Jehovah’s wegen niet hebben gehouden (2:1-17)
De priesters zijn van Gods weg afgeweken en hebben velen „doen struikelen in de wet”, waardoor zij „het verbond van Levi te gronde [hebben] gericht”
Er zijn huwelijken met buitenlandse vrouwen gesloten, en sommigen hebben trouweloos gehandeld jegens de vrouw van hun jeugd door zich van haar te laten scheiden
De Israëlieten hebben God vermoeid door te beweren dat hij kwaaddoeners goedkeurt
De ware Heer zal zijn volk oordelen en louteren (3:1-18)
Jehovah zal met de boodschapper van het verbond tot de tempel komen; hij zal de levieten louteren en reinigen, en Juda’s offergave zal Jehovah welgevallig zijn
Tovenaars, overspelers, degenen die vals zweren, bedriegers en onderdrukkers zullen een snel oordeel ondergaan
Breng de gehele tiende in Jehovah’s voorraadschuur en ontvang aldus overvloedige zegeningen
Een gedenkboek zal worden geschreven voor degenen die Jehovah vrezen; Zijn volk zal het onderscheid zien tussen de rechtvaardige en de goddeloze
De komst van de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah (4:1-6)
Jehovah’s dag zal een volledige vernietiging over de goddelozen brengen, terwijl voor degenen die Gods naam vrezen, „de zon der rechtvaardigheid [zal] gaan schijnen”
Voorafgaande aan die dag zal de profeet Elia een herstellingswerk verrichten