NOTEBOMEN
[Hebr.: ʼeghōzʹ].
De Sulammitische spreekt in het Hooglied (6:11) over het afdalen „naar de tuin van de notebomen”. De hier genoemde notebomen kunnen heel goed walnotebomen (Juglans regia) zijn geweest. Deze boom is inheems in ZO-Europa en W-Azië en wordt heden ten dage in Galilea en op de hellingen van de Libanon en de Hermon gekweekt. De joodse geschiedschrijver Josephus bericht dat de boom in de 1ste eeuw G.T. in het gebied van de Zee van Galilea in grote aantallen voorkwam (De joodse oorlog, III, x, 8). De walnoot is een mooie boom, die wel 9 m hoog wordt, met geurige bladeren die aangename schaduw bieden. Het hout is hard en wegens zijn schoonheid erg in trek bij meubelmakers. De vrucht van de boom is omgeven door een looizuur bevattende bolster, waaruit door koken een diepbruine kleurstof kan worden verkregen. De kernen worden vanwege hun heerlijke smaak zeer gewaardeerd en kunnen, door ze te persen, een olie leveren die kwalitatief nauwelijks onderdoet voor olijfolie.