SAÄF
(Sa̱äf).
1. Een zoon van Kaleb (de zoon van Hezron) bij zijn bijvrouw Maächa. Saäf was de stamvader of „vader” van degenen die zich in Madmanna vestigden. — 1Kr 2:9, 42, 48, 49.
2. De als laatste genoemde van de zes zonen van Jahdai, die genoemd worden onder de nakomelingen van Kaleb, de zoon van Hezron uit de stam Juda. — 1Kr 2:9, 42, 47.