ZUSTER
In de Schrift wordt deze term toegepast op volle zusters en op halfzusters, dat wil zeggen, die dezelfde vader maar een andere moeder hebben (Ge 34:1, 27; 1Kr 3:1-9), of dezelfde moeder maar een andere vader, zoals in het geval van de zusters van Jezus. — Mt 13:55, 56; Mr 6:3.
Sommige zonen van Adam trouwden blijkbaar met hun zusters, want alle mensen stammen van Adam en Eva af (Ge 3:20; 5:4). Adams vrouw Eva was als ’been van zijn gebeente en vlees van zijn vlees’ zelfs nauwer met hem verwant dan een zuster (Ge 2:22-24). Het was geen schande om met een zuster of halfzuster getrouwd te zijn. Uit het verslag blijkt dat Abraham meer dan 2000 jaar later met zijn halfzuster Sara trouwde (Ge 20:2, 12). Ongeveer 430 jaar later verbood de Mozaïsche wet zulke verbintenissen echter en rangschikte ze onder incest (Le 18:9, 11; 20:17). Ongetwijfeld werd een huwelijk tussen naaste verwanten schadelijker naarmate het mensengeslacht verder van Adams oorspronkelijke volmaaktheid af kwam te staan.
In uitgebreidere zin bedoelde men met „zuster” ook een land- of volksgenote (Nu 25:17, 18). Natiën of steden die goede betrekkingen met elkaar onderhielden of er dezelfde morele gewoonten op na hielden, werden met zusters vergeleken. — Jer 3:7-10; Ez 16:46, 48, 49, 55; 23:32, 33.
Het Hebreeuwse woord voor „zuster” (ʼa·chōthʹ) wordt ook met „het andere” of „de ander(e)” vertaald wanneer er sprake is van het samenvoegen of elkaar raken van twee bij elkaar horende dingen, bijvoorbeeld in de beschrijving van de tabernakel en in Ezechiëls visioenen. — Ex 26:3, 5, 6, 17; Ez 1:9, 23; 3:13.
In de christelijke gemeente. Jezus leerde dat geestelijke verwantschap boven vleselijke verwantschap gaat. Vrouwen die de wil van zijn Vader deden, waren ’zusters’, die grotere achting genoten dan louter vleselijke verwanten (Mt 12:50; Mr 3:34, 35). Degene die bereid is zo nodig aardse banden te verbreken ter wille van het Koninkrijk, zal in deze tijd „honderdvoudig” „zusters” en andere ’familieleden’ ontvangen, en in de toekomst „eeuwig leven” (Mt 19:29; Mr 10:29, 30; Lu 14:26). Vrouwen in de christelijke gemeente worden in geestelijke zin zusters genoemd. — Ro 16:1; 1Kor 7:15; 9:5; Jak 2:15.
Figuurlijk gebruik. De wijze schrijver Salomo moedigt aan om dicht bij de wijsheid te blijven wanneer hij beklemtoont hoe belangrijk Jehovah’s geboden zijn. „Zeg tot de wijsheid: ’Gij zijt mijn zuster’; en moogt gij het verstand zelf ’Verwante’ noemen.” — Sp 7:4.