TOFETH
(To̱feth).
Een plaats buiten Jeruzalem waar afvallige Israëlieten, onder wie Achaz en Manasse, kinderoffers brachten. Uiteindelijk maakte koning Josia de plaats ongeschikt voor aanbidding (2Kon 23:10; 2Kr 28:3; 33:6; Jer 7:31-33; 19:3-14; 32:35). Tofeth lag waarschijnlijk in het oostelijke deel van het Dal van Hinnom, vlak bij de Schervenpoort (Aspoort). — Jer 19:2, 6, 14; zie HINNOM, DAL VAN.
In zijn commentaar op 2 Koningen 23:10 geeft de joodse commentator David Kimchi (1160?–1235?) de volgende mogelijke verklaring betreffende Tofeth: „De naam van de plaats waar zij hun zonen voor Molech door [het vuur] lieten gaan. De plaats heette Tofeth, en naar verluidt werd die zo genoemd omdat er tijdens de cultus werd gedanst en op tamboerijnen [Hebr.: toep·pimʹ] werd geslagen opdat de vader niet zou horen hoe zijn zoon het uitschreeuwde wanneer zij hem door het vuur lieten gaan, en opdat zijn hart niet in beroering zou raken over hem en hij hem uit hun hand zou rukken. Deze plaats was een dal dat een man met de naam Hinnom toebehoorde, en het werd ’Dal van Hinnom’ en ’Dal van de Zoon van Hinnom’ genoemd. . . . Josia verontreinigde Tofeth en maakte het tot een onreine plaats, een stortplaats voor kadavers en allerlei vuil, opdat het nooit meer in iemands hart zou opkomen zijn zoon en zijn dochter voor Molech door het vuur te laten gaan.” — Biblia Rabbinica, Jeruzalem, 1972.
In Jesaja 30:32, 33 wordt gezegd dat de straf die Jehovah over Assyrië zal brengen, „stellig met tamboerijnen [Hebr.: bethoep·pimʹ] en met harpen [zal] blijken te zijn. . . . Want zijn Tofeth is onlangs in orde gebracht. . . . Vuur en hout zijn er in overvloed. De adem van Jehovah, als een stroom van zwavel, brandt ertegen.” Hier wordt Tofeth in figuurlijke zin gebruikt voor een plaats waar met vuur verbrand wordt, om de verwoesting af te beelden die over Assyrië zou komen.