TUINBONEN
[Hebreeuws: pōl].
De Hebreeuwse term komt overeen met het Arabische foel en wordt vereenzelvigd met de tuinboon, Vicia faba L., een eenjarige plant die in Syrië en Palestina op grote schaal wordt verbouwd (2 Sam. 17:28; Ezech. 4:9). Men heeft deze boon in Egyptische mummiekisten aangetroffen, waaruit blijkt dat de tuinboon in Egypte al van oudsher werd gekweekt.
Deze winterharde, rechtopstaande plant bereikt een hoogte van ca. 1 m en verspreidt wanneer ze in bloei staat een zoete geur. De rijpe peulen zijn groot en dik, en de bonen hebben een bruine of zwarte kleur. Men plant de tuinbonen na de vroege regen in de herfst en oogst ze gewoonlijk in het late voorjaar tegen het einde van de gerst- en de tarweoogst. De planten worden op soortgelijke wijze als graan gewand.