GAMALIËL
(Gama̱liël) [vergelding Gods].
Een lid van het Sanhedrin, een Farizeeër en wetsleraar, aan wiens voeten de apostel Paulus volgens de striktheid van de voorvaderlijke Wet was onderricht (Hand. 5:34; 22:3). Deze Gamaliël wordt over het algemeen met Gamaliël de Oude vereenzelvigd. Gamaliël de Oude stond zeer in aanzien en was de eerste aan wie de titel „Rabban” werd verleend. Deze eretitel was nog hoger dan de titel „Rabbi”. De misjna zegt over hem: „Toen Rabban Gamaliël de Oude stierf, hield de eerbied voor de Wet op en stierven reinheid en onthouding” (Sotah 9, 15). Gamaliël was klaarblijkelijk ruim van opvatting en niet fanatiek, zoals blijkt uit de raad die hij gaf toen Petrus en de andere apostelen voor het Sanhedrin werden gebracht. Door voorbeelden uit het verleden aan te halen, illustreerde Gamaliël dat het verstandig was zich niet met het werk van de apostelen in te laten en voegde er vervolgens aan toe: „Want indien dit plan of dit werk uit mensen is, zal het te gronde worden gericht; maar indien het uit God is, zult gij hen niet te gronde kunnen richten . . . anders zou misschien blijken dat gij in werkelijkheid tegen God strijdt.” — Hand. 5:34-39.