NAHESSON
(Nahe̱sson) [slang].
Overste van de stam Juda tijdens de omzwerving door de wildernis. Nahesson was de zoon van Amminadab en behoorde tot het in het geslachtsregister op de vijfde plaats na Juda vermelde geslacht (1 Kron. 2:3-10). Zijn zuster was Aärons vrouw (Ex. 6:23). Nahesson vormde een schakel in de afstammingslijn die tot David en Jezus leidde, want hij werd de vader van Salmon, die met Rachab trouwde, en de grootvader van Boaz, die, op zijn beurt, met Ruth trouwde. — 1 Kron. 2:11-15; Ruth 4:20; Matth. 1:4-6, 16; Luk. 3:32.
Als overste van Juda, de voornaamste stam van Israël, assisteerde Nahesson Mozes bij de eerste inschrijving van de strijdbare mannen die in de wildernis plaatsvond. Hij bood Juda’s bijdragen voor de dienst in de tabernakel aan toen het altaar werd ingewijd en stond aan het hoofd van het 74.600 man tellende leger van Juda dat in de marsorde van Israël vooropging. — Num. 1:2-7; 2:3, 4; 7:2, 11, 12-17; 10:14.