NAALD, OOG VAN EEN.
In een illustratie die verband hield met het binnengaan in het Koninkrijk, zei Jezus Christus: „Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke het koninkrijk Gods binnen te gaan” (Matth. 19:24; Mark. 10:25). Sommigen zijn van mening geweest dat met het oog van een naald een kleine poort werd bedoeld waar een kameel, die van zijn last was ontdaan, nog net doorheen kon. Maar het Griekse woord (rha·fisʹ) voor „naald” dat in Mattheüs 19:24 en Markus 10:25 voorkomt, is afgeleid van een werkwoord dat „naaien” betekent. Ook het Griekse woord (beʹlo·ne) dat in de parallelle passage, in Lukas 18:25, voorkomt, heeft gewoonlijk betrekking op een letterlijke naald. Betreffende deze Griekse termen wordt in An Expository Dictionary of New Testament Words door W. E. Vine (Deel III, blz. 106) het volgende gezegd: „In de uitdrukking ’het oog van een naald’ een toepassing te willen lezen op kleine poortopeningen, schijnt modern te zijn, maar in het verleden vindt men er geen spoor van. De Heer wilde met deze uitspraak het menselijk onmogelijke van een zaak tot uitdrukking brengen, en er bestaat geen noodzaak de moeilijkheid te verdoezelen door de naald voor iets anders dan het gewone naaigerei te houden.”