SALOME
(Salome) [vrede].
1. Uit een vergelijking van Mattheüs 27:56 met Markus 15:40 kan men opmaken dat Salome de moeder van de zonen van Zebedeüs, Jakobus en Johannes, de apostelen van Jezus Christus, was. Eerstgenoemde tekst spreekt over twee Maria’s, namelijk Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jakobus (de Mindere) en Joses; daarnaast wordt er ook melding van gemaakt dat de moeder van de zonen van Zebedeüs bij de terechtstelling van Jezus aanwezig was; terwijl in laatstgenoemde tekst de vrouw die bij de twee Maria’s is, wordt aangeduid als Salome.
Op soortgelijke gronden veronderstelt men dat Salome de vleselijke zuster van Maria, de moeder van Jezus, was. Dit is geopperd omdat de schriftplaats in Johannes 19:25 dezelfde twee Maria’s noemt, namelijk Maria Magdalena en „de vrouw van Klopas” (die gewoonlijk als de moeder van Jakobus de Mindere en Joses wordt beschouwd), terwijl er bovendien wordt gezegd: „Bij de martelpaal van Jezus stonden echter zijn moeder en de zuster van zijn moeder.” Indien deze tekst (los van het noemen van Jezus’ moeder) over dezelfde drie personen gaat die door Mattheüs en Markus (in de voorgaande paragraaf) worden genoemd, zou hierdoor te kennen worden gegeven dat Salome de zuster van Jezus’ moeder was. Anderzijds staat in Mattheüs 27:55 en Markus 15:40, 41 dat er vele andere vrouwen aanwezig waren die Jezus hadden vergezeld, en derhalve kan Salome een van hen zijn geweest.
Salome was een discipelin van de Heer Jezus Christus en maakte deel uit van de vrouwen die hem vergezelden en hem van hun bezittingen dienden, hetgeen zowel uit Mattheüs en Markus als uit Lukas (8:3) blijkt. Indien zij inderdaad de moeder van de zonen van Zebedeüs was, dan was zij degene die Jezus benaderde met het verzoek of haar zonen in zijn koninkrijk aan zijn rechter- en linkerhand mochten zitten. Mattheüs beschrijft het alsof de moeder het verzoek deed, terwijl Markus laat zien dat Jakobus en Johannes er zelf om vroegen. De wens ontsproot kennelijk bij de broers, waarna zij hun moeder ertoe aanzetten het verzoek te doen. Dit wordt ondersteund door het verslag van Mattheüs, waaruit blijkt dat toen de andere discipelen van het verzoek hoorden, zij niet verontwaardigd werden op de moeder, maar op de beide broers. — Matth. 20:20-23; Mark. 10:35-40.
Op de derde dag na Jezus’ dood bevond Salome zich onder de vrouwen die in alle vroegte naar Jezus’ graf gingen om zijn lichaam met specerijen in te wrijven, om slechts tot de ontdekking te komen dat de steen was weggerold, terwijl een engel binnen in het graf hun de aankondiging deed: „Hij is opgewekt, hij is niet hier. Ziet! De plaats waar zij hem hadden gelegd.” — Mark. 16:1-8.
2. Een dochter van Herodes Filippus en enig kind van haar moeder Herodias. Mettertijd sloot Herodes Antipas een overspelig huwelijk met Salomes moeder, nadat hij haar zijn halfbroer Filippus afhandig had gemaakt. Kort voor het Pascha van 32 G.T. rechtte Antipas ter gelegenheid van zijn verjaardag een avondmaaltijd in Tiberias aan. Hij nodigde prinses Salome, die nu zijn stiefdochter was, uit om voor de groep, bestaande uit „zijn hooggeplaatste personen en de militaire bevelhebbers en de vooraanstaanden van Galilea”, te dansen. Salomes optreden behaagde Herodes zozeer dat hij haar alles beloofde wat zij zou vragen — al zou het de helft van zijn koninkrijk zijn. Op aanraden van haar goddeloze moeder vroeg Salome om het hoofd van Johannes de Doper. Ofschoon het Herodes bedroefde, „gebood hij met het oog op zijn eden en op degenen die met hem aanlagen, het te geven; en hij zond iemand weg en liet Johannes in de gevangenis onthoofden. En zijn hoofd werd op een platte schotel gebracht en aan het meisje gegeven, en zij bracht het aan haar moeder.” — Matth. 14:1-13; Mark. 6:17-29.
Alhoewel haar naam in de Schrift niet wordt genoemd, is die in de geschriften van Josephus bewaard gebleven. Josephus maakt ook gewag van haar kinderloze huwelijk met de districtsregeerder Filippus, een andere halfbroer van Antipas. Na Filippus’ dood trouwde zij, volgens Josephus’ verslag, met haar neef Aristobulus, die zij drie zonen schonk.