SIHON
(Sihon).
Een Amoritische koning in de tijd dat Israël het Beloofde Land naderde. Sihons rijk strekte zich op een bepaald moment uit van het stroomdal van de Jabbok, waar het aan het domein van koning Og grensde, tot op zijn minst aan het stroomdal van de Arnon in het Z., en van de Jordaan oostwaarts tot de woestijn. De hoofdstad was Hesbon, ten O. van de noordpunt van de Dode Zee (Num. 21:23, 24; Joz. 12:2, 3). Sihon had het land Moab ten N. van de Arnon veroverd, en klaarblijkelijk had hij ook Midian onderworpen, want de oversten van Midian werden „de hertogen van Sihon” genoemd (Num. 21:26-30; Joz. 13:21). Toen Israël boden zond die Sihons toestemming vroegen om via de koningsweg door zijn rijk te trekken en beloofden niets van de Amorieten te zullen stelen, weigerde Sihon dit en vergaderde hij zijn leger om Israël de doortocht te beletten. Te Jahaz werd hij verslagen en gedood. — Num. 21:21-24; Deut. 1:3, 4; 2:24-35; 3:2, 6.
Hoe belangrijk Israëls overwinning op Sihon was, blijkt uit het feit dat ze, evenals de nederlaag van de Egyptenaren bij de Rode Zee, vele malen in de geschiedenis van Israël wordt vermeld. Mozes, Jefta, een psalmist, alsook levieten uit de na-exilische tijd hebben deze overwinning soms als een aanmoedigend voorbeeld gebruikt van Jehovah’s overwinningen ten behoeve van zijn getrouwe volk (Num. 21:34; Deut. 31:4; Recht. 11:19-22; Neh. 9:5, 22; Ps. 135:9-12; 136:18, 19). Berichten erover brachten Rachab en de Gibeonieten ertoe vrede met Israël te sluiten (Joz. 2:10; 9:9, 10). Het land van Sihon werd onder de stammen Ruben en Gad verdeeld. — Num. 21:25, 31, 32; Deut. 29:7, 8; Joz. 13:8-10, 15-28.