„Een ruimere uitleg van het christelijke geloof”?
JA, HOE ruim kan men zijn bij de uitleg die men aan het christelijk geloof geeft, en toch nog een christen zijn en nog geloof hebben? Kan er zulk een ruime uitleg aan worden gegeven, dat men de bijbel van alle waarheidszin berooft? Een steeds groter wordend aantal geestelijken die beweren christelijk te zijn, gaat zo ver.
Neem bijvoorbeeld dominee H.S. McClelland van de „Trinity”-kerk te Glasgow, Schotland. Op 8 mei 1955 zeide hij tot zijn gemeente: „De bijbel beslaat een periode van meer dan twaalf eeuwen, en hij bevat geschiedenissen welke gevoelige zielen doen walgen. Deze geschiedenissen gaan tot het bronzen tijdperk terug. De schrijvers van de bijbel vormen een bonte mengeling — ze staan zo ver van elkaar af als een bedoeïenenderwisj van een professor aan de universiteit te Glasgow. Zou u zich door enkele teksten van de bijbel laten leiden, dan zou u wreed en sadistisch worden, en zou u trachten zich door alle te laten leiden, dan zou u een Tartarenziel bezitten. De bijbel staat vol sprookjes — van bijlen welke drijven, wolvinnen en ezels welke spreken, en zulks hoort niet in dit tegenwoordige universum thuis.” „Welk recht, bezit God mij voor mijn zonden te straffen wanneer ik van nature een zondaar ben? Wanneer het even natuurlijk is dat ik zondig als dat een wolf een antilope jaagt?” — Scottish Daily Express van 9 mei 1955.
En deze dominee beweerde verder toen hij de brieven van zijn critici beantwoordde welke aan het nieuwsblad waren gezonden, dat er in het lichaam heel veel rudimentaire overblijfselen zijn en dat de mens al een miljoen jaar op aarde was. Hij zeide dat zijn gehoor, enkele uitzonderingen daargelaten, hun dankbaarheid hadden betuigd voor de „ruimere uitleg van het christelijke geloof” hetwelk zij van hem hadden ontvangen.
Wij vragen wederom, hoe ruim kan men zijn bij een uitleg van de bijbel, en toch nog het christelijke geloof behouden? Betekent een christelijk geloof te hebben niet, hetzelfde geloof te hebben als Christus Jezus bezat? Wanneer er iets uit de Christelijke Griekse Geschriften duidelijk blijkt, is het wel dat Christus onvoorwaardelijk geloof hechtte aan de Hebreeuwse Geschriften als zijnde het geïnspireerde Woord van Jehovah God. Hij schreef aan Mozes inspiratie toe: „Trouwens, indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij mij geloven, want hij heeft over mij geschreven.” Hij hechtte geloof aan het door Mozes opgetekende scheppingsverslag: „Hebt gij niet gelezen dat hij die hen in het begin heeft geschapen, hen man en vrouw heeft gemaakt?” En hij verwees naar het verslag over het manna dat uit de hemel was gevallen als een historisch feit: „Uw voorvaderen hebben in de woestijn het manna gegeten en zijn nochtans gestorven.” — Joh. 5:46; Matth. 19:4; Joh. 6:49, NW.
Christus beschouwde het zondvloedverhaal niet als een verdichtsel, maar hij zeide: „Want zoals de mensen in die dagen voor de vloed waren, . . . zij namen geen notitie totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn.” Zo aanvaardde hij eveneens het verslag van de vernietiging van Sodom en Gomorra: „Op de dag dat Lot uit Sodom ging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en vernietigde hen allen.” Evenmin had het verslag over Jona die zich in de buik van een geweldig grote vis bevond, te veel weg van „visserslatijn” om door Christus aanvaard te worden, want hij zeide: „Evenals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de geweldig grote vis was, zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn.” — Matth. 24:38, 39; Luk. 17:29; Matth. 12:40, NW.
Wanneer wij de wetenschappelijke kennis van de „Eerw.” McClelland eens onder de loep nemen, is het vreemd hoe achterdochtig hij is betreffende alles wat in de bijbel als een feit staat vermeld maar hoe gretig hij evenwel alle theorieën van de geleerden slikt, welke, naar zij zelf toegeven, slechts theorieën zijn en welke voortdurend verkeerd blijken te zijn. Zo hebben de geleerden in de afgelopen jaren, ten gevolge van de uitvinding van de atoomklok, hun schattingen moeten herzien omtrent de tijd gedurende welke de mens op aarde was, en nu zijn zij van mening dat hij slechts 50.000 jaar op aarde was. Dat zeggen ten minste de geleerden aan de universiteit van Chicago, en zij zijn degenen die wel de meeste autoriteit ten aanzien van dit onderwerp bezitten. Om terug te komen op de bewering dat de mens heel veel rudimentaire organen bezit, er was een tijd dat fysiologen beweerden dat er zich zowat 180 rudimentaire organen in het menselijk lichaam bevonden, maar tegenwoordig worden er slechts een handjevol genoemd, en vele doktoren weigeren thans om ook maar één orgaan als rudimentair te betitelen. Alleen omdat de mens de werking van een orgaan niet kent, wordt het nog niet tot een rudimentair overblijfsel gemaakt. Een professor bracht het als volgt onder woorden: „Het moet wel een lichtvaardig mens zijn die thans zou beweren dat enig deel van het menselijke lichaam nutteloos is.”
Maar terug tot het getuigenis dat Jezus gaf. Christus Jezus, de man die meer dan enig ander mens die ooit op deze aarde heeft rondgewandeld, een uitermate grote invloed ten goede op het menselijke geslacht heeft uitgeoefend, de man wiens levensbericht zijns gelijke niet heeft, wat wijsheid, deugd en liefde aangaat, was de mening toegedaan dat de Hebreeuwse Geschriften authentiek, gezaghebbend en door God geïnspireerd waren. Evenmin kan er met succes worden betoogd dat de evangelieberichten niet betrouwbaar zijn, want papyrusmanuscripten welke helemaal tot aan het begin van de tweede eeuw teruggaan, hebben de authenticiteit en algemene zuiverheid van deze geschriften zoals wij die thans bezitten, volledig bewezen.
Zulke geestelijken als McClelland beschouwen Christus Jezus en zijn apostelen en vroege discipelen natuurlijk als zelf-misleide, onnozele personen die aan hallucinaties leden welke te wijten waren aan een Messiascomplex, naïeve timmerlieden, vissers en belastinginners wier getuigenis men moet negeren. Zulke clerici denken waarschijnlijk dat zij die in de bijbel geloven, slachtoffers zijn van een gigantisch bedrog. Maar de moderne betweters stapelen bedrog op bedrog op hun niets vermoedende medemensen, zoals in het geval van de Piltdown-mens.
Aangezien er vrijheid van religie bestaat, is het zulke geestelijken toegestaan alles wat zij willen, in die richting te geloven en te leren. Maar willen zij voor het aangezicht van God en mensen oprecht zijn, dan dienen zij niet de houding aan te nemen alsof zij christelijke bedienaren van het evangelie zijn, want hun „ruimere uitleg van het christelijke geloof” bevat geen greintje geloof noch kan het christelijk genoemd worden.
Christus Jezus had in zijn tijd met zulke religieuze leiders te maken en hij wond er geen doekjes om toen hij hen beschreef: „Laat hen gaan. Zij zijn blinde leidslieden. Indien dan een blinde een blinde leidt, zullen beiden in een kuil vallen.” En wederom: „Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! omdat gij het koninkrijk der hemelen voor de mensheid sluit; want gij zelf gaat niet binnen, noch laat gij hen die op weg zijn binnen te gaan, naar binnen. Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! want gij doortrekt zee en land om één bekeerling te maken, en wordt hij dit, dan maakt gij hem twee maal zo erg als gij een voorwerp van Gehenna. Slangen, adderengebroed, hoe zult gij het oordeel van Gehenna ontvlieden?” Scherpe woorden, maar niets te scherp gezien de verschrikkelijkheid van hun misdaad, noch te scherp gezien het gevaar dat er in hun leer ligt opgesloten voor hen die naar hen luisteren. — Matth. 15:14; 23:13-15, 33, NW.